ECLI:NL:GHARL:2018:3743

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
21-003018-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit mensensmokkel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit mensensmokkel. De veroordeelde, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland is, had eerder een vonnis ontvangen van de rechtbank, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 54.308,36. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na de terechtzittingen op 20 november 2017 en 6 april 2018.

Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde door middel van en/of uit baten van het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten. De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op een rapport van de politie, waarin een kasopstelling is gemaakt. Het hof heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 54.302,36, na aftrek van bepaalde kosten. De rechtbank had eerder een hoger bedrag vastgesteld, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd en opnieuw recht gedaan.

De beslissing van het hof houdt in dat de veroordeelde de verplichting krijgt opgelegd om het vastgestelde bedrag van € 54.302,36 aan de Staat te betalen. Dit bedrag is het resultaat van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals vastgesteld door het hof, en is gebaseerd op de beschikbare bewijsmiddelen en de argumenten van de raadsman. Het hof heeft de wettelijke voorschriften, met name artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, toegepast zoals deze golden ten tijde van de procedure.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003018-16
Uitspraak d.d.: 20 april 2018
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel van 26 april 2016 met parketnummer 08-963519-13 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 20 november 2017 en 6 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de eerste rechter. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens veroordeelde door zijn raadsman, mr. T.J.F. Wassenaar, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een bedrag van € 54.308,36 en aan de veroordeelde de verplichting opgelegd dat bedrag aan de Staat te voldoen.
Om processuele redenen zal het hof de beslissing van de rechtbank vernietigen en opnieuw recht doen.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 54.308,36 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.
De advocaat-generaal heeft deze vordering ter zitting in hoger beroep herhaald.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 20 april 2018 (parketnummer 21-002577-16) veroordeeld ter zake van - onder meer - het onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde medeplegen van kortgezegd mensensmokkel is veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde door middel van en/of uit baten van het bewezenverklaarde handelen en soortgelijke feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 54.308,36. Het hof komt als volgt tot deze schatting:
In het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 29 april 2014, zoals dat is opgesteld door de politie, is gebruik gemaakt van een eenvoudige kasopstelling.
Beginsaldo
Uitgegaan wordt van een beginsaldo van
€ 400,-, omdat veroordeelde heeft verklaard dat hij dat bedrag legaal zou hebben verdiend in Spanje.
Eindsaldo
Als eindsaldo wordt uitgegaan van
€ 2.631,85. Dit bedrag is bij de insluitingsfouillering van veroordeelde bij zijn aanhouding aangetroffen.
Beschikbaar geld voor uitgaven
Omdat veroordeelde geen ander inkomen had dan illegaal inkomen, op het als legaal aangemerkte beginsaldo na, was er feitelijk een bedrag van
€ 2.231,85beschikbaar voor het doen van uitgaven.
Feitelijke uitgaven
Uit het rapport volgt dat veroordeelde aantoonbaar een bedrag van
€ 56.572,24heeft uitgegeven.
Het verschil - en daarmee het wederrechtelijk verkregen voordeel - bedraagt dan
€ 58.804,09(=
totaalbedrag uitgaven plus eindsaldo en minus beginsaldo).
Aftrek kosten
In het voordeel van veroordeelde worden de overschrijvingen aan ene [naam] van in totaal
€ 4.501,73als kosten aangemerkt die veroordeelde heeft gemaakt.
Op grond van het vorenstaande wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op
€ 54.302,36.
De raadsman heeft de uitkomst van deze berekening als volgt betwist:
- Het legale beginvermogen bedraagt € 2.800,- in plaats van € 400,-;
- Het bedrag van de auto’s moet gehalveerd worden, omdat de auto’s niet alleen door veroordeelde zijn betaald;
- Het bedrag moet worden verlaagd door aftrek van een deel van de huurkosten, omdat veroordeelde gedurende een periode van zeven maanden geen huur voor de woning heeft betaald;
- De internetkosten en de energiekosten dienen op nihil te worden gesteld, omdat niet veroordeelde maar zijn vriendin deze heeft betaald;
- Het totale bedrag dient te worden gematigd omdat veroordeelde heeft aangegeven dat er meerdere personen in zijn woning hebben verbleven.
Evenals de rechtbank en de advocaat-generaal wordt door het hof bij de schatting uitgegaan van de uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen voortvloeiende - als aannemelijk aan te merken - gegevens, waarop ook het rapport van 29 april 2014 is gebaseerd. Het hof ziet in de door de raadsman niet nader onderbouwde stellingen geen aanleiding af te wijken van dit rapport.
Het voorgaande brengt mee dat het hof
het wederrechtelijk verkregen voordeelschat op
€ 54.302,36.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Het hof zal aan veroordeelde ook de verplichting oplegging tot betaling aan de Staat van het hiervoor vastgestelde bedrag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
54.302,36 (vierenvijftigduizend driehonderdtwee euro en zesendertig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 54.302,36 (vierenvijftigduizend driehonderdtwee euro en zesendertig cent).
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. H.L. Stuiver, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 20 april 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.