In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank de door de inspecteur opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 heeft bevestigd. Belanghebbende ontving in 2015 een IOAW-uitkering en heeft met behoud van deze uitkering gewerkt bij een proefplaatsing. De inspecteur heeft de aanslag vastgesteld op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.587, wat leidde tot een te betalen bedrag van € 810 na verrekening met een voorlopige aanslag. Belanghebbende betwist de hoogte van de aanslag en stelt recht te hebben op arbeidskorting, omdat zij met behoud van haar uitkering heeft gewerkt.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de door belanghebbende ontvangen netto looninkomsten in de aanslag zijn verwerkt. Het Hof oordeelt dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld en dat belanghebbende geen recht heeft op arbeidskorting met betrekking tot de IOAW-uitkering. De relevante wetgeving, zoals de Wet inkomstenbelasting 2001 en het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, wordt aangehaald om de beslissing te onderbouwen. Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.