ECLI:NL:GHARL:2018:3696

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
21-003262-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ter zake van zedendelicten met betrekking tot meerdere benadeelde partijen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor zedendelicten gepleegd tegen meerdere benadeelde partijen, waaronder minderjarigen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met de benadeelden, die op het moment van de feiten nog niet de leeftijd van zestien jaren hadden bereikt. De verdachte heeft ontkend schuldig te zijn aan de tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft op basis van de aangiften en ander bewijs geoordeeld dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en is verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte ook is veroordeeld in de kosten van rechtsbijstand die door de benadeelden zijn gemaakt. Het hof heeft de belangen van de slachtoffers zwaar laten wegen in de strafoplegging, gezien de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003262-16
Uitspraak d.d.: 9 april 2018
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 juni 2016 met het parketnummer 18-830330-15 in de strafzaak van de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 26 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof:
  • het vonnis van de rechtbank zal vernietigen;
  • de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 aan hem ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren;
  • de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen geheel zal toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen;
  • de verdachte zal veroordelen in de reële kosten voor rechtsbijstand die zijn gemaakt door de benadeelde partijen, alsmede in de kosten die de benadeelde partij [benadeelde 3] heeft gemaakt in de vorm van een vliegticket.
De advocaat-generaal heeft de schriftelijke vordering na voorlezing aan het gerechtshof overgelegd.
Het gerechtshof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A. Lubbers, alsmede hetgeen namens de benadeelde partijen en in het kader van het spreekrecht door mr. R. Korver ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank de verdachte integraal vrijgesproken en de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het gerechtshof zal dat vonnis om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 7 augustus 2001 tot 7 augustus 2004, op diverse data en/of tijdstippen, te [plaats] , (meermalen) met [benadeelde 1] (geboren op [geboortedatum benadeelde 1] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] , immers heeft hij, verdachte:
- die [benadeelde 1] gevingerd en/of tussen de schaamlippen betast en/of
- met die [benadeelde 1] getongzoend.
2.
hij in of omstreeks de periode van 7 augustus 2001 tot 7 augustus 2004, op diverse data en/of tijdstippen, te [plaats] , (meermalen) met [benadeelde 1] (geboren op [geboortedatum benadeelde 1] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte:
- over de vagina van die [benadeelde 1] gestreeld en/of
- de borsten van die [benadeelde 1] betast en/of aan de borsten van die [benadeelde 1] gelikt en/of
- zijn penis laten betasten door die [benadeelde 1] .
3.
hij in of omstreeks de periode van 14 februari 2000 tot 1 oktober 2001, op diverse data en/of tijdstippen, te [plaats] , (meermalen) met [benadeelde 2] (geboren op [geboortedatum benadeelde 2] ) en/of [benadeelde 3] (geboren op [geboortedatum benadeelde 3] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte, de vagina van die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] betast.

Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde zedendelict

De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het onder 1 aan hem ten laste gelegde zedendelict. De verdediging heeft vrijspraak van dit onderdeel van de tenlastelegging bepleit op grond van gebrek aan bewijs, op nader in de pleitnota aangevoerde gronden.
Evenals de verdediging mist het gerechtshof het bewijs voor het seksueel binnendringen, nu de aangifte van [benadeelde 1] op dat onderdeel niet (voldoende) duidelijk is en ook overigens geen bewijs voor dit onderdeel van de tenlastelegging aanwezig is.
Het gerechtshof acht op grond van het bovenstaande niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 aan hem ten laste gelegde delict heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs voor de onder 2 en 3 ten laste gelegde zedendelicten
De verdachte heeft tevens ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de onder 2 en 3 aan hem ten laste gelegde zedendelicten. De verdediging heeft vrijspraak van deze onderdelen van de tenlastelegging bepleit op grond van gebrek aan bewijs, op nader in de pleitnota aangevoerde gronden.
Het gerechtshof overweegt het volgende over het onder 2 ten laste gelegde.
Wettig bewijs is - anders dan de verdediging heeft aangevoerd - aanwezig, onder meer in de vorm van:
  • de aangifte van [benadeelde 1] ;
  • de verklaring die door de getuige [getuige 1] is afgelegd; weliswaar is de verklaring van deze getuige voor een belangrijk deel gebaseerd op wat [benadeelde 1] haar heeft verteld, maar met name vormt hetgeen deze getuige heeft verklaard over het MSN-gesprek tussen de verdachte en [benadeelde 1] relevant steunbewijs dat (mede) uit een andere bron dan aangeefster afkomstig is:
" [benadeelde 1] was 13 en ik 14 of zo. Op een gegeven moment begon ze er over dat ze iets met hem had. Ik vond het wel een beetje raar want hij was 40 of zo. Ze heeft me verteld over dingen die er gebeurd zijn. Niet heel expliciet. Het begon er mee dat ze met hem gezoend had. Dat vertelde ze de dag er na. Diezelfde dag zat ze met hem op MSN te praten. Ze zei dat ik er bij was en hij vroeg meteen: ‘wat weet zij?’ [benadeelde 1] zei dat ik er niets van af wist, maar dat was niet zo. Toen hij dat als eerste reactie vroeg dacht ik wel ‘het is waar’”.
 de inhoud van het what’s app-gesprek tussen de verdachte en [benadeelde 1] en de verdachte op 19 februari 2015; ook dit bewijsmiddel bevat relevant steunbewijs dat (mede) uit een andere bron dan aangeefster afkomstig is, namelijk wanneer de verdachte reageert:
WhatsApp Chat [verdachte] .txt
19-02-15 21:13:39: [benadeelde 1] : Dag [verdachte] , het lijkt me beter dat je zaterdag niet
op het feest komt. Ik heb geen zin meer om te doen of er nooit iets gebeurd is
en wil je liever niet meer zien. [benadeelde 1]
19-02-15 21:21:04: [verdachte] : Mag ik je bellen?
19-02-15 21:22:43: [benadeelde 1] : Liever niet
19-02-15 21:30:00: [verdachte] : Is vergeven mogelijk
19-02-15 21:33:49: [benadeelde 1] : Nee. Ik was zo oud als [naam] nu is. zou jij het
iemand vergeven die dit met haar heeft gedaan?
19-02-15 21:40:09: [verdachte] : Wat moet zeggen. Wat kan ik zeggen. Daarom wil je ook
bei
19-02-15 21:40:20: [verdachte] : Bellen
19-02-15 21:44:30: [benadeelde 1] : Dat vind ik te moeilijk. ik ben er in de laatste 2
jaar achter gekomen wat het met me gedaan heeft en hoe ik er door veranderd ben.
Ik heb problemen met intimiteit en het vertrouwen van mensen. Ik was heel
kwetsbaar in die periode en was op zoek naar iemand die ik kon vertrouwen,
19-02-15 21:45:17: [benadeelde 1] : Daar heb je misbruik van gemaakt
19-02-15 21:46:04: [verdachte] : En dat heb ik beschaamd.
19-02-15 21:48:10: [verdachte] : oprechter en vanuit ongeluk van mijn kant.
19-02-15 21:49:01: [verdachte] : Niet om het goed te praten. Dat kan ik niet
Het gerechtshof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de aangifte van [benadeelde 1] te twijfelen. Haar aangifte dient te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. De enkele omstandigheid dat in haar aangifte op onderdelen de context ontbreekt, herinneringen wisselend zijn of herinnering ontbreekt en/of details summier zijn, maakt deze aangifte op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dit kan immers zijn veroorzaakt door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, al dan niet teweeg gebracht onder invloed van emoties door het delict. Het gaat om de totale indruk die de aangifte maakt en de wijze waarop die aangifte is afgelegd.
De inhoud van het what’s app-gesprek kan - anders dan de verdediging heeft aangevoerd - naar het oordeel van het gerechtshof niet over iets anders zijn gegaan dan over de gebeurtenissen uit het verleden tussen de verdachte en [benadeelde 1] die thans in het onder
2 ten laste gelegde zijn omschreven.
De verdachte heeft ter terechtzitting van het gerechtshof een andere duiding gegeven aan dit what’s app-gesprek. Het zou volgens hem gaan over de horkerige manier waarop hij in het jaar 2004 heeft gereageerd tegen [benadeelde 1] toen zij hem had verteld dat zij verliefd op hem was. Hij zou haar toen subiet uit huis hebben gezet.
Het gerechtshof acht deze uitleg van de verdachte echter niet aannemelijk geworden.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof de bewijsverweren die tegen het onder 2 ten laste gelegde delict zijn gevoerd en acht het gerechtshof dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.
Het gerechtshof overweegt het volgende over het onder 3 ten laste gelegde.
Wettig bewijs is - anders dan de verdediging heeft aangevoerd - aanwezig, onder meer in de vorm van:
  • de aangifte van [benadeelde 2] ;
  • de aangifte van [benadeelde 3] ;
  • het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant] van 31 augustus 2015, zakelijk weergegeven inhoudende:
“Op 29 augustus 2015 vertelde mevrouw [getuige 2] mij dat zij haar dochters, [benadeelde 3] en [benadeelde 2] had verteld dat [benadeelde 1] aangifte had gedaan. [getuige 2] benoemde expliciet dat ze geen namen had genoemd maar het duurde drie seconden voor haar dochters de naam van [verdachte] noemden;
 de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, voor zover inhoudende dat [benadeelde 2] en [benadeelde 3] wel bij hem op schoot zaten bij hem thuis, achter de computer. Dit is exact dezelfde context als de zussen [naam benadeelde 2 en 3] hebben beschreven als de situatie waarin de ontuchtige handelingen plaatsvonden.
De aangifte van [benadeelde 2] vormt steunbewijs voor de aangifte van [benadeelde 3] , namelijk waar [benadeelde 2] heeft verklaard dat zij heeft gezien de verdachte zijn hand (ook) in de broek van [benadeelde 3] heeft gedaan.
Het gerechtshof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de aangiftes van de zussen [naam benadeelde 2 en 3] te twijfelen. Er is voorafgaande aan de aangiftes sprake van een authentieke, want onmiddellijke en spontane openbaring aan moeder, zo blijkt uit het hierboven genoemde proces-verbaal van bevindingen. Hun daarop volgende aangiftes dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. De enkele omstandigheid dat in die aangiftes op onderdelen herinneringen wisselend zijn of ontbreken maakt deze aangifte - zoals het gerechtshof hiervoor heeft overwogen met betrekking tot het bewijs ter zake van het onder 2 ten laste gelegde -op zichzelf nog niet onbetrouwbaar.
Het gerechtshof volgt de verdediging niet in de stelling dat herinneringen van vóór het achtste levensjaar minder betrouwbaar zijn. Met name niet omdat het hier nu juist gaat om herinneringen aan zeer specifieke gebeurtenissen die zo zeer afwijken van het normale gedragspatroon tussen een volwassene en een jeugdige dat die als zeer bijzonder kunnen worden herinnerd.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof de bewijsverweren die tegen het onder 3 ten laste gelegde delict zijn gevoerd en acht het gerechtshof dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 aan hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij in de periode van 7 augustus 2001 tot 7 augustus 2004 op diverse data en/of tijdstippen te [plaats] meermalen met [benadeelde 1] , geboren op [geboortedatum benadeelde 1] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte, over de vagina van die [benadeelde 1] gestreeld en de borsten van die [benadeelde 1] betast en aan de borsten van die [benadeelde 1] gelikt en zijn penis laten betasten door die [benadeelde 1] .
3.
hij in de periode van 14 februari 2000 tot 1 oktober 2001 op diverse data en/of tijdstippen te [plaats] meermalen met [benadeelde 2] , geboren op [geboortedatum benadeelde 2] , en/of [benadeelde 3] , geboren op [geboortedatum benadeelde 3] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte, de vagina van die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] betast.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 2 en 3 bewezen verklaarde levert telkens op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde delicten en de omstandigheden waaronder die delicten zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezen verklaarde delicten heeft het gerechtshof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich als begin dertiger schuldig heeft gemaakt aan ontucht met twee zeer jonge meisjes en met een meisje dat nog niet in de puberleeftijd was. De verdachte wist dat zij nog (erg) jong waren en heeft geen rekening gehouden met de ongelijkwaardige positie die tussen hem en hun bestond. Zijn wetenschap over hun jonge leeftijd heeft hem er niet van weerhouden ontuchtige handelingen met hen te plegen.
De strafwet beschermt (de belangen van) jeugdigen tot zestien jaren tegen het ondergaan van seksuele handelingen. Gelet op het grote leeftijdsverschil tussen de verdachte en de slachtoffers is die bescherming extra geboden. Door zijn handelwijze heeft de verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van de slachtoffers in ernstige mate geschonden, hetgeen in het algemeen als zeer ingrijpend wordt ervaren en nadelige psychische gevolgen van mogelijk lange duur met zich kan brengen, onder meer in de vorm van een verstoring van de psychoseksuele ontwikkeling en van het vertrouwen in anderen.
De manifestatie van dergelijke gevolgen is door ieder van de slachtoffers voor zich op treffende wijze verwoord in de schriftelijke slachtofferverklaringen die ter terechtzitting in hoger beroep door hun zijn voorgedragen en komt daarnaast tot uitdrukking in de mondelinge en schriftelijke onderbouwing van de vorderingen tot schadevergoeding die zij als benadeelde partij hebben ingediend.
De verdachte is met voorbijgaan aan de belangen van de jonge slachtoffers slechts uit geweest op de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. De verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van de kwetsbare situatie waarin zij zich bevonden en heeft de verantwoordelijkheid die hij als volwassene ten opzichte van hun had volkomen genegeerd. Hun kwetsbaarheid komt tot uitdrukking in hun destijds (zeer) jonge leeftijd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder gelet op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
22 februari 2018, waaruit blijkt dat hij niet ter zake van enig strafbaar feit is veroordeeld;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het gerechtshof acht minder strafbare feiten bewezen dan de advocaat-generaal, maar zal een zwaarder onvoorwaardelijk strafdeel opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Het gerechtshof komt tot deze beslissing omdat het gerechtshof dat een passende straf acht die recht doet aan de ernst van de feiten, mede gelet op de (zeer) jonge leeftijd van de slachtoffers en de gevolgen die de delicten hebben op hun persoonlijke leven.
Een voorwaardelijk strafdeel acht het gerechtshof niet zinvol, gelet op het tijdsverloop en de overweging dat de straf hier niet met een speciaal preventief doel wordt opgelegd.
Op grond van het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving, generale preventie en vergelding acht het gerechtshof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest, passend en geboden. Het gerechtshof zal die straf daarom opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 1.250,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. Deze benadeelde partij is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Deze benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat deze benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2004 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Anders dan door mr. Korver namens deze benadeelde partij is gevorderd, zal het gerechtshof niet het bedrag van € 10.000,- dat door het Schadefonds Geweldsmisdrijven is toegekend aan deze benadeelde partij tot uitgangspunt nemen, omdat het gerechtshof daartoe geen termen aanwezig acht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 800,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. Deze benadeelde partij is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Deze benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat deze benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2001 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op € 1.127,50 (zijnde de kosten voor een vliegticket) en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Anders dan door mr. Korver namens deze benadeelde partij is gevorderd, zal het gerechtshof niet het bedrag van € 2.500,- dat door het Schadefonds Geweldsmisdrijven is toegekend aan deze benadeelde partij tot uitgangspunt nemen, omdat het gerechtshof daartoe geen termen aanwezig acht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 800,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. Deze benadeelde partij is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Deze benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat deze benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2001 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Anders dan door mr. Korver namens deze benadeelde partij is gevorderd, zal het gerechtshof niet het bedrag van € 2.500,- dat door het Schadefonds Geweldsmisdrijven is toegekend aan deze benadeelde partij tot uitgangspunt nemen, omdat het gerechtshof daartoe geen termen aanwezig acht.
Naschrift met betrekking tot de (overige) door de benadeelde partijen gevorderde vergoeding in de proceskosten
Mr. Korver heeft namens de benadeelde partijen verzocht dat het gerechtshof de verdachte zal veroordelen in de door de benadeelde partijen gemaakte proceskosten. Uit de onderbouwing van die proceskosten blijkt dat het gaat om kosten voor rechtsbijstand die zijn gemaakt ten behoeve van [benadeelde 1] en de zussen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , zowel in hun rol van benadeelde partij als in hun rol als slachtoffers. Wettelijk gezien kan echter op dit moment uitsluitend aanspraak worden gemaakt op die kosten voor rechtsbijstand die zijn gemaakt ten behoeve van genoemde personen in hun rol als benadeelde partij.
Uit de (op dit punt ongespecificeerde) geclaimde kosten voor rechtsbijstand blijkt echter niet in welke mate die kosten zijn gemaakt ten behoeve van de benadeelde partijen en in welke mate die kosten zijn gemaakt ten behoeve van de slachtoffers. Nader onderzoek hiernaar zou een aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting vergen, mede nu dit onderdeel betwist is door de verdediging. Een dergelijke aanhouding van het onderzoek beschouwt het gerechtshof echter als een onevenredige belasting van de strafzaak. Daarom zijn die kosten hierboven telkens op nihil gesteld, met uitzondering van de kosten die [benadeelde 3] heeft gemaakt voor haar vliegticket. Laatstgenoemde kosten zijn op goede gronden door haar gemaakt, namelijk om ter terechtzitting als benadeelde partij aanwezig te kunnen zijn, en komen op grond daarvan in aanmerking voor vergoeding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 7 augustus 2004.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 7 augustus 2004.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 800,00 (achthonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 oktober 2001.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 1.127,50 (duizend honderdzevenentwintig euro en vijftig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 800,00 (achthonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 oktober 2001.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 800,00 (achthonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 oktober 2001.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 800,00 (achthonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 oktober 2001.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door
mr. J.J. Beswerda, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. P.W.J. Sekeris, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 9 april 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.