ECLI:NL:GHARL:2018:3691

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
200.225.237
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de beloning voor aanvangswerkzaamheden van de bewindvoerder in een beschermingsbewind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beloning van de bewindvoerder voor aanvangswerkzaamheden in een beschermingsbewind. De verzoekster, Beschermingsbewind Centraal Nederland B.V. (BCN), had in eerste aanleg een beloning van € 519,40 exclusief BTW toegewezen gekregen, maar de kantonrechter had € 129,80 in mindering gebracht omdat BCN niet was verschenen op de mondelinge behandeling. BCN ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep besproken. De rechthebbende was niet verschenen op de zitting, en de bewindvoerder stelde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de korting op de beloning rechtvaardigden. Het hof oordeelde dat de kantonrechter de beloning voor de aanvangswerkzaamheden had moeten vaststellen op het forfaitaire bedrag van € 519,40 exclusief BTW, zonder de korting.

Het hof vernietigde de bestreden beschikking voor zover het de beloning van de bewindvoerder betreft en stelde deze opnieuw vast op € 519,40 exclusief BTW. Voor het overige werd de beschikking bekrachtigd. Het hof oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van het forfaitaire systeem voor de beloning van bewindvoerders en de voorwaarden waaronder hiervan kan worden afgeweken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.225.237
(zaaknummer rechtbank Gelderland 5910567)
beschikking van 19 april 2018
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Beschermingsbewind Centraal Nederland B.V.,
gevestigd te Almere,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: BCN of de bewindvoerder,
advocaat: mr. W.B. Brusse te Almelo.
en
[rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de rechthebbende,
belanghebbende in hoger beroep.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, Team bewind en erfrecht) van 29 mei 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met producties 1 en 2, ingekomen op 23 augustus 2017.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 maart 2018 plaatsgevonden. Namens verzoekster in hoger beroep zijn verschenen [vertegenwoordiger verzoekster] en de advocaat mr. W.B. Brusse die tevens bestuurder en aandeelhouder van BCN is. De rechthebbende is behoorlijk opgeroepen, maar niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren op [geboortedatum] . De rechthebbende heeft op 12 april 2017 op de voet van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht om instelling van een bewind over alle goederen die hem (zullen) toebehoren met benoeming van BCN tot bewindvoerder.
3.2
Bij brief van 19 april 2017 is BCN opgeroepen voor de mondelinge behandeling van dit verzoek door de kantonrechter op dinsdag 9 mei 2017 te 12.00 uur. In een mailbericht van 1 mei 2017 heeft BCN zich afgemeld voor deze behandeling wegens onderbezetting op kantoor.
3.3
De kantonrechter heeft in de beschikking van 29 mei 2017 een bewind in de zin van artikel 1:431 BW ingesteld over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan de rechthebbende, BCN tot de bewindvoerder benoemd en (onder meer) de beloning van de bewindvoerder voor de aanvangswerkzaamheden vastgesteld op een bedrag van € 519,40 exclusief BTW, waarop €129,80 in mindering wordt gebracht. De reden voor deze vermindering, die bestaat uit twee maal het uurtarief, is dat BCN niet is verschenen op de mondelinge behandeling.

4.De omvang van het geschil

4.1
De bewindvoerder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 mei 2017 (verder: de bestreden beschikking). De grieven zien alle op de beslissing van de kantonrechter € 129,80 in mindering te brengen op de (forfaitaire) beloning voor de aanvangswerkzaamheden.
4.2
De bewindvoerder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de beloning van de bewindvoerder voor de aanvangswerkzaamheden betreft en alsnog aan de bewindvoerder een beloning daarvoor toe te kennen van € 628,47 inclusief BTW
(€ 519,40 exclusief BTW), althans te bepalen dat op deze beloning niet twee uren in mindering worden, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de beloning van de bewindvoerder voor aanvangswerkzaamheden.
5.2
De bewindvoerder heeft aanspraak op beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn vastgesteld. Op grond van bijzondere omstandigheden kan de kantonrechter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de bewindvoerder of van de rechthebbende, voor bepaalde of onbepaalde tijd de beloning anders regelen dan bij de instelling of door de wet is aangegeven (artikel 1:447 lid 1 BW).
5.3
Artikel 3 lid 1 van de met ingang van 1 januari 2015 in werking getreden Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren, die is gepubliceerd in de Staatscourant 2014/32149) (hierna: de Regeling), bepaalt dat de kantonrechter die de (zogeheten professionele) bewindvoerder, bedoeld in artikel 435, zevende lid, van Boek 1 BW benoemt, diens beloning vaststelt overeenkomstig het bepaalde in het tweede tot en met vijfde lid.
Uit de toelichting op de Regeling blijkt dat deze voortbouwt op de systematiek van de aanbevelingen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK), zoals destijds laatstelijk gewijzigd per 21 januari 2014. De toelichting vermeldt verder:
“Een bezwaar van deze aanbevelingen is dat ze voor de individuele kantonrechter, die gaat over de benoeming en beloning van curatoren, bewindvoerders en mentoren, niet bindend zijn. Vertegenwoordigers die aan meer dan één kantonrechter rekening en verantwoording schuldig zijn, kunnen daardoor ondanks de aanbevelingen met verschillende normen voor de beloning worden geconfronteerd. Daarom stel ik in deze regeling eenduidige bindende regels voor de beloning vast.
Deze regeling bouwt voort op de systematiek van de aanbevelingen. Er wordt uitgegaan van een forfaitaire jaarbeloning op basis van het aantal uren waarin de werkzaamheden jaarlijks worden uitgeoefend, inclusief een onkostenvergoeding.
(…)
De jaarbeloning geldt als gemiddelde. Het ene mentorschap of bewind zal meer tijd vergen dan het andere. Het zal ook voorkomen dat gedurende een aantal jaren veel uren aan een betrokkene worden besteed en de volgende jaren minder dan het gemiddelde aantal uren waarop de forfaitaire jaarbeloning is gebaseerd. Het voordeel van het hanteren van een forfaitaire beloning is dat de administratieve afhandeling relatief eenvoudig is. Daarmee wordt beoogd de regeldruk voor de vertegenwoordigers en de rechterlijke macht te verminderen.
Om tot forfaitaire beloningen te komen en in uitzonderlijke omstandigheden extra werkzaamheden te kunnen belonen, wordt een uurtarief gehanteerd.”
5.4
Artikel 3 lid 5 onder a van de Regeling bepaalt, voor zover hier van belang, dat de
kantonrechter naast de jaarbeloning in voorkomende gevallen een beloning voor
aanvangswerkzaamheden toekent ter hoogte van – na indexering op grond van de Regeling indexering beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren 2016, gepubliceerd in de Staatscourant 2015/44008 - € 519,40 (exclusief omzetbelasting).
5.5
De artikelsgewijze toelichting bij de Regeling vermeldt ten aanzien van artikel 3 lid 5 onder a onder meer:
“De beloning voor aanvangswerkzaamheden indien de bewindvoerder voorafgaand aan het bewind geen budgetbeheer heeft gevoerd, bestaande uit de intake (7 uren) en het opstellen van een plan van aanpak (1 uur), bedraagt (8 uren * € 65 =) € 520.
De LOVCK-aanbevelingen gaan uit van 7 uren voor de intake. In de onderhavige regeling wordt de vergoeding voor aanvangswerkzaamheden berekend over 8 uren, omdat op grond van artikel 5 van het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (hierna: ‘het Besluit kwaliteitseisen’) een plan van aanpak met de onder curatele gestelde wordt besproken en aan hem verstrekt, alsmede de klachtenregeling op grond van artikel 6 van genoemd besluit. Daar wordt 1 uur voor gerekend.
Onder aanvangswerkzaamheden van een bewindvoerder zijn onder meer de volgende intakewerkzaamheden begrepen: het aanvragen van het bewind, de kennismaking, het bijwonen van de instellingszitting, het verzamelen en kennisnemen van stukken, het opstellen van de boedelbeschrijving (inclusief inventarisatie schulden en uitkeringen), alle reguliere werkzaamheden verband houdende met het inkomen en de werkzaamheden van rechthebbende (het aanschrijven van instanties voor bijzondere bijstand, kwijtschelding gemeentelijke lasten en langdurigheidstoeslag, huurtoeslag, zorgtoeslag, uitkeringen), het openen van een bankrekening, de inschrijving in het Kadaster, het aanmaken van een dossier, overleg over het verkopen van de woning en/of de inboedel met het oog op een verhuizing. Daarnaast stelt de bewindvoerder in overleg met de rechthebbende een plan van aanpak op en verstrekt hij de klachtenregeling aan de rechthebbende.”
5.6
Artikel 3 lid 6 van de Regeling bepaalt, voor zover hier van belang, dat de
kantonrechter in afwijking van het eerste lid
wegens uitzonderlijke omstandighedende
beloning van de bewindvoerder op andere wijze kan vaststellen. In de Toelichting bij
de Regeling is ten aanzien van die uitzonderlijke omstandigheden vermeld:
“Met deze regeling wordt beoogd het overgrote deel van de gevallen van curatele, bewind en mentorschap te bestrijken. Niet uit te sluiten is echter dat zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen, waarop deze regeling niet onverkort kan worden toegepast. De kantonrechter wordt daarom de ruimte gelaten om vanwege uitzonderlijke omstandigheden in het specifieke geval de beloning van de vertegenwoordiger op andere wijze vast te stellen (vgl. art. 1, achtste lid, art. 2, zesde lid, art. 3, zesde lid, art. 4, vijfde lid, art. 6, zesde lid, art. 7, zesde lid, art. 8, zesde lid, art. 9, zevende lid, art. 10, vijfde lid). In geval van bewind kan daarnaast worden afgeweken van de regeling indien het bewind zich niet uitstrekt over alle goederen (vgl. art. 3, zesde lid, art. 7, zesde lid en art. 9, zevende lid). Naar aanleiding van reacties op de conceptregeling is de formulering gewijzigd van ‘bijzondere omstandigheden’ in ‘uitzonderlijke omstandigheden’, om te benadrukken dat niet te snel mag worden aangenomen dat van de regeling kan worden afgeweken. Indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen, kan de kantonrechter door deze ingebouwde ‘noodklep’ bijvoorbeeld een hogere beloning toekennen dan door deze regeling wordt voorgeschreven. Een bijstelling van de jaarbeloning naar beneden is evenwel ook mogelijk. Wat onder uitzonderlijke omstandigheden wordt verstaan, kan niet in een limitatieve opsomming in deze regeling worden vastgesteld. Deze omstandigheden zijn immers toegesneden op de omstandigheden die zich in een specifiek geval kunnen voordoen en zijn naar hun aard niet alle voorzienbaar. Als voorbeeld noem ik extra werkzaamheden vanwege het feit dat de betrokkene is vertrokken naar het buitenland en de vertegenwoordiger allerlei extra inspanningen moet doen om hem naar Nederland te laten brengen. Wat in geen geval onder uitzonderlijke omstandigheden kan worden verstaan zijn de werkzaamheden die blijkens de toelichting vallen onder de verschillende voor professionele vertegenwoordigers onderscheiden categorieën werkzaamheden (zie voor een omschrijving van deze werkzaamheden de toelichting bij art. 2, tweede lid, art. 3, tweede lid, en art. 4, tweede lid). Van belang is om te benadrukken dat het dient te gaan om incidentele extra werkzaamheden.
5.7
In hoofdstuk C. van de Aanbevelingen meerderjarigenbewind, vastgesteld op
10 april 2017 door het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton & Toezicht (verder Aanbevelingen LOVCK&T) is onder punt 5 bepaald:
“Indien de bewindvoerder niet op de instellingszitting verschijnt of bij opvolging niet op de ontslagzitting verschijnt, wordtde intakevergoeding met twee uur verminderd.Hierbij wordt er namelijk vanuit gegaan dat de bewindvoerder reistijd en zittingstijd uitspaart, die in de hoogte van het tarief zijn verwerkt. (...). Als voorafgaand aan het bewind budgetbeheer heeft plaatsgevonden en de bewindvoerder niet ter zitting is verschenen, niet is opgeroepen of als er geen zitting is geweest,wordt op de lage beloning voor de aanvangswerkzaamheden twee uur in mindering gebracht.
5.8
De bewindvoerder stelt dat in dit geval geen sprake is van uitzonderlijke
omstandigheden als bedoeld in artikel 3 lid 6 van de Regeling die een korting van € 129,80 (twee uur) op de beloning voor de aanvangswerkzaamheden rechtvaardigen. Hij stelt voorts dat aanpassing van de beloning niet kan worden gebaseerd op de Aanbevelingen LOVCK&T.
5.9
Het hof is met de bewindvoerder van oordeel dat in dit geval niet is komen vast te staan dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 3 lid 6 van de Regeling, die rechtvaardigen dat de beloning voor de aanvangswerkzaamheden van de bewindvoerder op andere wijze wordt vastgesteld dan als bedoeld in artikel 3 lid 5 onder a van de Regeling.
5.1
Voor dat oordeel is het volgende van belang. De Regeling, die beoogt het overgrote deel van de gevallen van curatele, bewind en mentorschap te bestrijken, bevat zeer uitdrukkelijk een forfaitair systeem met als voordelen dat de administratieve afhandeling relatief eenvoudig is en de regeldruk voor curatoren, bewindvoerders en mentoren en de rechterlijke macht wordt verminderd. De toelichting vermeldt dat de jaarbeloning geldt als gemiddelde. Dat uitgangspunt is gelet op het expliciete forfaitaire karakter van de Regeling ook van toepassing op de beloning voor de aanvangswerkzaamheden, die bij het ene bewind meer tijd en inspanning zullen vergen dan bij het andere. Het ene bewind zal complexer en bewerkelijker zijn dan het andere. Ook geldt dat die aanvangswerkzaamheden kunnen bestaan uit een groot aantal hiervoor nader gespecificeerde werkzaamheden, die evenwel niet in elk bewind steeds en in gelijke mate aan de orde zullen zijn. De toelichting bij artikel 3 lid 6 van de Regeling vermeldt verder dan ook dat niet te snel mag worden aangenomen dat van de Regeling kan worden afgeweken. Dat is in de Regeling nog eens zeer bewust uitgedrukt met het woord ‘uitzonderlijke”, dat in de plaats is gekomen van het eerder voorgestelde “bijzondere” dat te weinig de uitzonderlijkheid benadrukte. Het enkele feit dat in dit geval BCN niet is verschenen op de mondelinge behandeling van het verzoek tot instelling van het bewind, is gelet op de strekking van de Regeling geen uitzonderlijke omstandigheid in de zin van de Regeling. Afwijking van het forfaitaire systeem door het elimineren van een aantal uren en het daarbij horende bedrag in verband met het niet verrichten van één van de mogelijke werkzaamheden in een concreet geval doet ernstig afbreuk aan dat forfaitaire systeem. Dat zou in dit geval anders kunnen zijn indien de beloning van de bewindvoerder voor de aanvangswerkzaamheden bij handhaving van het forfaitaire bedrag volstrekt onredelijk zou zijn, zodat wel sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Ook is niet gebleken van andere uitzonderlijke omstandigheden die een inbreuk rechtvaardigen op het forfaitaire systeem.
5.11
Artikel 1:447 lid 1 BW biedt – naast de in artikel 3 lid 6 van de Regeling opgenomen mogelijkheid tot afwijking van de forfaitair vastgestelde beloning vanwege uitzonderlijke omstandigheden zoals die is vastgelegd in de Regeling – de mogelijkheid de beloning op grond van bijzondere omstandigheden anders te regelen dan bij de instelling of door de wet is aangegeven. De regeling die in de wet is aangegeven is de hiervoor besproken Regeling. De vraag rijst of in dit geval bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die het hof ertoe nopen de Regeling (ambtshalve) buiten toepassing te laten en de beloning voor de aanvangswerkzaamheden anders vast te stellen dan in de Regeling is bepaald. Het hof is van oordeel dat het enkele feit dat in dit geval BCN niet is verschenen op de mondelinge behandeling van het verzoek tot instelling van het bewind niet heeft te gelden als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 1:447 lid 1 BW die noopt de beloning voor de aanvangsvergoeding anders te regelen dan de wet in artikel 1:447 lid 1 BW eerste zin (toepasselijkheid Regeling) aangeeft.
5.12
De aanbeveling van het LOVCK&T aan de kantonrechters om de beloning voor de aanvangswerkzaamheden te verminderen met twee uur in het geval de bewindvoerder niet aanwezig is op de mondelinge behandeling van het verzoek tot instelling van een bewind kan slechts worden gevolgd door de kantonrechter indien sprake is van uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 3 lid 6 van de Regeling.

6.De slotsom

De grieven I en III slagen en leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking. BCN heeft geen belang meer bij beoordeling van grief II aangezien dat niet meer tot een ander oordeel kan leiden. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de vaststelling van de beloning van de bewindvoerder voor de aanvangswerkzaamheden betreft en zal opnieuw beschikken en deze beloning vaststellen op € 519,40 exclusief BTW. Voor het overige zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Het hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton, locatie Arnhem) van 29 mei 2017 voor zover het de vaststelling van de beloning van de bewindvoerder voor de aanvangswerkzaamheden betreft;
beschikt in zoverre opnieuw;
stelt de beloning van de bewindvoerder voor de aanvangswerkzaamheden vast op € 519,40 exclusief BTW;
bekrachtigt deze beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, E.B. Knottnerus en I.G.T.M. Weijers-van der Marck en is op 19 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.