ECLI:NL:GHARL:2018:3619

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
21-002094-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling met veroordeling voor bedreiging, wederspannigheid en belediging van een politieambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar het hof heeft de vrijspraak vernietigd. De zaak betreft een incident op 22 oktober 2016, waarbij de verdachte zijn toenmalige vriendin heeft bedreigd door haar keel dicht te knijpen. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel, maar dat de bedreiging wel bewezen kon worden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor wederspannigheid en belediging van een politieambtenaar, omdat hij zich bij zijn aanhouding had verzet en een agent in het gezicht had gespuwd. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. Tevens werd een schadevergoeding van €200 aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002094-17
Uitspraak d.d.: 18 april 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 28 maart 2017 met parketnummer 18-930279-16 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 23-003464-14, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, en tot toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 6 maanden. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] dient volledig te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. H.J. Pellinkhof, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte vrijgesproken van het hem onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde en ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest. De vordering tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 6 maanden is toegewezen. De vordering van de benadeelde partij is eveneens toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:

hij op of omstreeks 22 oktober 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden, althans op enige wijze de zuurstoftoevoer van die [slachtoffer] heeft afgesloten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

1. subsidiair:

hij op of omstreeks 22 oktober 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen, en/of enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden, althans op enige wijze de zuurstoftoevoer van die [slachtoffer] heeft afgesloten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

1.
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 22 oktober 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend de keel van die [slachtoffer] dichtgeknepen en/of enige tijd dichtgeknepen gehouden, althans op enige wijze de zuurstoftoevoer van die [slachtoffer] afgesloten;
2:
hij op of omstreeks 22 oktober 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] ,, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer opsporingsambtenarenambtenaren van de politie Noord Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, hierin bestaande dat verdachte nadat hij was aangehouden en zou worden overgebracht naar het politiebureau met die ambtenaren het gevecht is aangegaan en heeft geprobeerd om bij de bewapening van een van die ambtenaren te komen;
3:
hij op of omstreeks 22 oktober 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [benadeelde partij] , agent van de politie Noord Nederland, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, die [benadeelde partij] in diens/dier tegenwoordigheid door feitelijkheden heeft beledigd door die [benadeelde partij] in het gezicht te spuwen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Feit 1
Onder 1 wordt verdachte verweten dat hij op 22 oktober 2016 de keel van zijn toenmalige vriendin [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden. Dit handelen is ten laste gelegd als poging tot doodslag (primair), poging tot zware mishandeling (subsidiair) en bedreiging (meer subsidiair).
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot een algehele vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde is gekomen. Volgens de advocaat-generaal bevat het dossier voldoende wettig én overtuigend bewijs dat verdachte de keel van aangeefster [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden. Aangezien onduidelijk is of het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft opgeleverd, is de advocaat-generaal van mening dat er geen bewezenverklaring voor het primair ten laste gelegde kan volgen, maar wel voor het subsidiair ten laste gelegde.
Verdachte heeft ontkend dat hij de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen. Volgens verdachte heeft zij dit verhaal verzonnen. Aanleiding hiervoor zou zijn dat verdachte haar had gezegd dat hij niet meer verder met haar wilde en dat zij de woning per direct moest verlaten.
Oordeel hof
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 22 oktober 2016 heeft aangeefster [slachtoffer] aangifte gedaan en verklaard dat verdachte haar die avond tijdens een ruzie bij de keel heeft gegrepen. Tijdens die ruzie heeft aangeefster 112 gebeld en de lijn ‘open’ laten staan, zodat de medewerker van de meldkamer kon horen wat er tussen aangeefster en verdachte werd gezegd. Hiervan is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Blijkens dit proces-verbaal zegt aangeefster op een gegeven moment tegen verdachte: “Ja en mijn keel dichtknijpen. Ik heb allemaal afdrukken in mijn gezicht he”. En later, nadat verdachte haar vraagt of hij wat gedaan heeft: “Alleen maar mijn keel dichtgeknepen”. Daarna zegt verdachte: “Ik heb je nog net geen stoot gegeven”.
Het dossier bevat voorts een proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat de ter plaatse gekomen politie heeft geconstateerd dat aangeefster erg emotioneel was, aangezien haar handen trilden en zij snikkend huilde. Tijdens het gesprek werd door verbalisanten waargenomen dat aangeefster duidelijke afdrukken in haar nek/hals had. Hiervan zijn foto’s gemaakt.
Ten slotte bevat het dossier een letselrapportage d.d. 26 oktober 2016 waaruit blijkt dat bij aangeefster [slachtoffer] onderhuids bloeduitstortingen zijn geconstateerd, ter plaatse van de linker kaakrand en aan de rechterzijde van de hals. Deze bloeduitstortingen zijn een uiting van een kneuzing, die ontstaan kunnen zijn door stomp botsend en drukkend geweld zoals stoten, slaan, stompen, knijpen, drukken, schoppen of vallen. De bloeduitstortingen komen volgens de letselrapportage overeen met hetgeen aangeefster over de toedracht heeft verklaard.
Voorts blijkt uit de letselrapportage dat aan de onderzijde van de onderhuidse bloeduitstorting in de hals een geringe herstellende ontvelling herkenbaar is. Een dergelijke ontvelling ontstaat door een scherende kracht die op de huid wordt uitgeoefend door een ruw scherprandig of puntig oppervlak, waardoor er over een zekere diepte een laagje huid wordt afgeschaafd of gekrast. Naar gelang de kenmerken van het oppervlak dat een scherend contact met de huid maakt, ontstaat er een schaaf-, krab- of krasletsel. De ontvelling kan volgens de forensisch arts zeer wel passen bij hetgeen aangeefster hierover heeft verklaard. Bij het stevig vastpakken van de hals kan er een inwerking van nagels ontstaan op de hals.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat voornoemde letselrapportage voldoende steun biedt voor de verklaring van aangeefster omtrent het bij haar vastgestelde letsel en de wijze waarop dat is ontstaan. De geconstateerde kneuzingen, die onder meer het gevolg kunnen zijn van knijpen of drukken en de waargenomen ontvelling passen bij de verklaring van aangeefster over het dichtknijpen van haar keel. Daarnaast vindt ook de verklaring van aangeefster over het drukken tegen haar linker kaaklijn door verdachte, steun in de letselrapportage nu op die plek eveneens letsel is geconstateerd. Dit, tezamen met de beschrijving van de ter plaatse gekomen verbalisanten omtrent de emotionele toestand van aangeefster, en de inhoud van het opgenomen telefoongesprek door de meldkamer, maakt dat het hof de verklaring van aangeefster omtrent het handelen van verdachte, geloofwaardig en betrouwbaar acht. Op grond van het voorgaande kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de keel van aangeefster [slachtoffer] op 22 oktober 2016 heeft dichtgeknepen en enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever [slachtoffer] , nu niet blijkt hoe lang de keel dichtgeknepen is en uit het dossier blijkt dat aangeefster zich meteen daarna fysiek aan verdachte kon onttrekken. Dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel opleverde, kan daarom niet worden vastgesteld.
Gelet op de locatie van het vastgestelde letsel (hoog in de hals, tegen de kaaklijn), is het hof van oordeel dat evenmin kan worden vastgesteld dat het handelen van verdachte potentieel zwaar lichamelijk letsel kon veroorzaken. Het dossier bevat daaromtrent onvoldoende informatie.
Verdachte zal daarom van het onder 1 primair en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde acht het hof wel wettig en overtuigend bewezen. Door de keel aangeefster [slachtoffer] op voornoemde wijze dicht te drukken en enige tijd dichtgedrukt te houden, kon bij haar immers de redelijke vrees ontstaan dat zij het leven zou laten. Dat verdachte aangeefster heeft bedreigd, past bovendien bij zijn eigen verklaring dat hij wilde dat zij het huis zou verlaten en uit zijn leven zou verdwijnen.
Feiten 2 en 3
Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat hij zich bij zijn aanhouding heeft verzet en feit 3 ziet op het verwijt dat verdachte verbalisant [benadeelde partij] heeft beledigd door hem in zijn gezicht te spuwen. Verdachte heeft deze feiten ter zitting van het hof ontkend en gesteld dat het dossier veel onjuiste informatie en onjuiste verklaringen van verbalisanten bevat.
Het hof volgt verdachte daarin niet. Het hof heeft geen enkele aanleiding om aan te nemen dat verbalisanten opzettelijk onjuist en belastend over verdachte zouden verklaren. Op grond van de bewijsmiddelen zoals die in een eventuele aanvulling op dit arrest zullen worden uitgewerkt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1 meer subsidiair:
hij op 22 oktober 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend de keel van die [slachtoffer] dichtgeknepen en enige tijd dichtgeknepen gehouden.
2:
hij op 22 oktober 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] ,, zich met geweld heeft verzet tegen een of meer opsporingsambtenarenambtenaren van de politie Noord Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, hierin bestaande dat verdachte nadat hij was aangehouden en zou worden overgebracht naar het politiebureau met die ambtenaren het gevecht is aangegaan en heeft geprobeerd om bij de bewapening van een van die ambtenaren te komen.
3:
hij op 22 oktober 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [benadeelde partij] , agent van de politie Noord Nederland, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, die [benadeelde partij] in diens tegenwoordigheid door feitelijkheden heeft beledigd door die [benadeelde partij] in het gezicht te spuwen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting van het hof opgemerkt dat verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat er sprake zou zijn van “een vorm van overmacht”. Dit verweer is niet nader onderbouwd.
Het hof is van oordeel dat het dossier geen aanleiding geeft aan te nemen dat verdachte in een situatie van overmacht heeft verkeerd. Ook overigens is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Verdachte is daarom een strafbare dader.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn toenmalige vriendin waardoor hij gevoelens van angst en onveiligheid bij haar heeft veroorzaakt. Daarnaast heeft verdachte zich bij zijn aanhouding verzet en heeft hij een verbalisant beledigd door hem te bespuwen. Dit handelen getuigt van een ernstig gebrek aan respect jegens politieambtenaren die niets anders dan hun werk deden. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen en de schuld steeds buiten zichzelf gelegd.
Ten nadele van verdachte spreekt dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 6 maart 2018 eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waarvoor hem onder meer gevangenisstraf is opgelegd. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouding opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die ter terechtzitting van het hof zijn gebleken. Verdachte heeft erop gewezen dat hij als gevolg van de onderhavige zaak veel is kwijtgeraakt, waaronder zijn woning. Hij verblijft nu her en der bij vrienden en ontvangt een uitkering.
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en verdachtes strafrechtelijk verleden, is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onontkoombaar. Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest, passend.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 200,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De vordering is van de zijde van de verdediging niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 5 februari 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, parketnummer 23-003464-14. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 36f, 57, 180, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 oktober 2016.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 oktober 2016.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2015, parketnummer 23-003464-14, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Aldus gewezen door
mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 18 april 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.