ECLI:NL:GHARL:2018:355

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
15 januari 2018
Zaaknummer
200.215.165/01 en 200.215.505/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en de inspanningen van de vrouw om in eigen levensonderhoud te voorzien

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 januari 2018, gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel van 26 januari 2017, waarin de partneralimentatie was vastgesteld op € 3.660,- per maand, met een verlaging na vier jaar en nihil na zes jaar. De vrouw betwist de beslissing van de rechtbank en stelt dat zij recht heeft op het volledige bedrag aan partneralimentatie voor de duur van twaalf jaar, zoals in de wet is neergelegd. De man verzet zich hiertegen en vraagt het hof om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat zij niet in eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw heeft weliswaar sollicitatiebrieven overgelegd, maar het hof oordeelt dat deze niet als serieuze inspanningen kunnen worden gekwalificeerd. De man heeft betoogd dat de vrouw, ondanks haar gebrekkige Nederlands, in staat zou moeten zijn om werk te vinden, vooral gezien haar beheersing van de Engelse taal. Het hof concludeert dat de vrouw niet voldoende inspanningen heeft verricht om een betaalde baan te vinden en dat zij niet heeft aangetoond dat zij behoeftig is. Hierdoor kan de door haar verzochte bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud niet worden toegewezen.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor wat betreft de partneralimentatie, maar bepaalt dat de man zich zal inspannen om de aandelen van [B] B.V. fiscaal geruisloos aan hem over te dragen, onder de voorwaarde dat de vrouw meewerkt aan de notariële levering. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.215.165/01 en 200.215.505/01
(zaaknummers rechtbank Overijssel C/08/178505 / ES RK 15-3735 en C/08/185143 / ES RK 16-1438)
beschikking van 11 januari 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.H. Broeksema te Zwolle,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. S.A. Ray te Rotterdam, thans mr. M.H.E. Janssen te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 26 januari 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt - voor zover hier van belang - uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 24 april 2017;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Broeksema van 23 mei 2017 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Broeksema van 8 juni 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Janssen van 2 november 2017 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Broeksema van 3 november 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 november 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1997 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn de thans jongmeerderjarige [de jongmeerderjarige] , [in] 1997, en de thans minderjarige Tiara [de minderjarige] , [in] 2001, geboren. [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige] wonen bij de vrouw.
3.2
Het huwelijk van partijen is [in] 2017 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, vastgesteld dat partijen overeenstemming hebben over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en zijn partijen veroordeeld tot nakoming van die gemaakte afspraken. Daarnaast is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op € 3.660,- per maand bepaald en is deze bijdrage na verloop van vier jaren na de datum inschrijving echtscheidingsbeschikking op € 2.000,- per maand en na verloop van zes jaren na de datum inschrijving echtscheidingsbeschikking op nihil bepaald.
4.2
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 januari 2017. De grieven zien op de toedeling van de aandelen in [B] B.V. aan de man alsmede op de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie.
De vrouw verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank Overijssel van 26 januari 2017 (naar het hof begrijpt: gedeeltelijk) te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
de man dient zorg te dragen voor een fiscaal geruisloos doorschuiven van zijn aandelen [B] B.V. in het kader van de tussen partijen overeengekomen toedeling van deze aandelen aan de man;
de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking aan de vrouw een bijdrage dient te voldoen in de kosten van haar levensonderhoud van € 3.660,- per maand zonder deze bijdrage op termijn te verlagen en in termijn te beperken door deze in de toekomst nu al op een lager bedrag dan wel op nihil vast te stellen.
4.3
De man voert verweer en hij verzoekt het hof de vrouw in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek van de vrouw af te wijzen als zijnde ongegrond met het verzoek de beschikking van de rechtbank Overijssel van 26 januari 2017 te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

de aandelen in [B] B.V.
5.1
Partijen hebben ter zitting van het hof desgevraagd verklaard dat zij met elkaar zijn overeengekomen dat de man zich ervoor zal inspannen dat de aandelen van [B] B.V. fiscaal geruisloos aan hem zullen worden overgedragen onder de voorwaarde dat de vrouw zal meewerken aan de notariële levering van de aandelen van [B] B.V. aan hem. Zij hebben het hof verzocht om deze afspraken in een beschikking vast te leggen. Hieruit leidt het hof af dat partijen hun verzoek ter zake in hoger beroep dienovereenkomstig hebben gewijzigd.
de partneralimentatie
de behoefte van de vrouw
5.2
De rechtbank heeft de hoogte van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw - in navolging van partijen - op een bedrag van € 2.750,- netto per maand, corresponderend met een bedrag van € 3.660,- bruto per maand, gesteld. Een en ander staat in hoger beroep niet ter discussie.
de behoeftigheid van de vrouw
5.3
Partijen twisten in hoger beroep wel over de behoeftigheid van de vrouw. De vrouw kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank om de partneralimentatie na verloop van vier jaar op een lager bedrag en na verloop van zes jaar op nihil te stellen. Zij is van mening dat zij gedurende twaalf jaar recht heeft op (het volledige bedrag aan) partneralimentatie van de man, nu deze termijn in de wet is neergelegd. De man stelt zich op het standpunt dat de beslissing van de rechtbank dient te worden bekrachtigd.
5.4
Vooropgesteld dient te worden dat van behoeftigheid sprake is als de onderhoudsgerechtigde niet voldoende inkomsten heeft tot haar levensonderhoud, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven. Anders dan waarvan de vrouw vanuit lijkt te gaan, bestaat er derhalve niet zonder meer recht op (het volledige bedrag aan) partneralimentatie voor de duur van twaalf jaar. De onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw bestaat derhalve alleen voor zover de vrouw niet in eigen levensonderhoud kan voorzien, terwijl zij zich daartoe wel voldoende heeft ingespannen om daarin te kunnen voorzien. Dit betekent dat de vrouw, die stelt behoefte te hebben aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud, dient aan te tonen dat zij geen of onvoldoende inkomsten heeft om in haar behoefte te voorzien en evenmin in redelijkheid in staat kan worden geacht (voldoende) inkomsten te verwerven.
5.5
De vrouw heeft gesteld dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om betaald werk te vinden en zij heeft ter onderbouwing daarvan diverse sollicitatiebrieven overgelegd. De man heeft deze stelling van de vrouw gemotiveerd betwist. Volgens de man zijn de betreffende sollicitatiebrieven niet te kwalificeren als serieuze inspanningen van de vrouw om inkomen te verwerven, gelet op de ontmoedigende openingszin, de minimale omvang en de vele gemaakte type- en taalfouten in de brieven. Dat de vrouw, zoals zij zelf stelt, gebrekkig Nederlands spreekt, behoeft volgens de man geen belemmering te vormen bij het vinden van een betaalde baan, temeer nu zij de Engelse taal uitstekend beheerst (zowel mondeling als schriftelijk) en derhalve bij een Engelstalig bedrijf zou kunnen werken. De vrouw heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat er in de omgeving van [A] geen Engelstalige bedrijven zitten en zij daarvoor niet (naar het westen) wil verhuizen. De man heeft daartegen ingebracht dat hijzelf ook woonachtig is in [A] en dagelijks naar [C] afreist voor zijn werk, hetgeen volgens hem ook van de vrouw verlangd kan worden. Voorts is gebleken dat de vrouw tot op heden - ondanks de door haar overgelegde inschrijvingsbewijzen - nimmer daadwerkelijk met een taalcursus (Nederlands) is aangevangen. De kinderen van partijen zijn thans 20 jaar en 16 jaar oud, zodat de vrouw evenmin heeft aangetoond dat de zorg voor de kinderen een belemmering kan vormen voor het vinden van een betaalde baan. De vrouw heeft in het verleden (administratieve) werkervaring opgedaan bij verschillende bedrijven en zij werkt thans al langere tijd op vrijwillige basis op [D] te [A] . De man meent dat van de vrouw verwacht kan worden dat zij een opleiding gaat volgen om haar kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Gebleken is dat de vrouw enkel via haar eigen (beperkte) netwerk getracht heeft een betaalde baan te vinden en via internet sollicitatieactiviteiten heeft verricht. Van de vrouw kan verlangd worden dat zij zich inschrijft bij verschillende uitzendbureaus en zich laat bijstaan bij het verrichten van sollicitatieactiviteiten.
Het hof is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat de vrouw haar stelling dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om betaald werk te vinden, onvoldoende heeft onderbouwd gelet op het gemotiveerde verweer van de zijde van de man en hetgeen voorts is komen vast te staan. Dat de vrouw niet in staat zou zijn om (voldoende) inkomsten te verwerven is derhalve niet komen vast te staan. Dit brengt met zich dat de vrouw in hoger beroep niet heeft aangetoond dat zij behoeftig is, hetgeen een afwijzingsgrond vormt voor de door haar verzochte bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud.
5.6
Gelet echter op de grenzen van de rechtsstrijd van dit hoger beroep - alleen de vrouw heeft hoger beroep ingesteld en vanwege het verbod van reformatio in peius mag zij niet slechter worden van haar (eigen) hoger beroep - zal het hof de bestreden beschikking voor wat betreft de partneralimentatie bekrachtigen. Op grond van die beschikking ontvangt de vrouw gedurende vier jaar een partneralimentatie gelijk aan haar huwelijksgerelateerde behoefte en vervolgens nog gedurende twee jaar een lager bedrag aan partneralimentatie. Dat de vrouw vervolgens zelf na verloop van vier dan wel zes jaar een wijziging van de bestreden beschikking zal moeten verzoeken en alsdan zal moeten aantonen dat zij behoeftig is, acht het hof, mede in het licht van bovengenoemde feiten en omstandigheden rondom het gebrek aan inspanningen van de vrouw, reëel. Een en ander dient voor haar rekening en risico te komen. Van een limitering of nihilstelling die feitelijk als een limitering moet worden beschouwd, zoals door de vrouw is betoogd, is derhalve naar het oordeel van het hof geen sprake.
5.7
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man in zijn verweerschrift dat sprake is van een beperking van de lotsverbondenheid van partijen, nu dit verweer verderstrekkende gevolgen met zich brengt dan waarvan in de beschikking waarvan beroep is uitgegaan en door de man geen incidenteel hoger beroep is ingesteld.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als na te melden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 26 januari 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en aanvullend beschikkende:
bepaalt dat de man zich ervoor zal inspannen dat de aandelen van [B] B.V. fiscaal geruisloos aan hem zullen worden overgedragen onder de voorwaarde dat de vrouw zal meewerken aan de notariële levering van de aandelen van [B] B.V. aan de man;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, A.W. Beversluis en J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. R.J. Krist als griffier, en is op 11 januari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.