ECLI:NL:GHARL:2018:3469

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
200.222.466/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf en zorgregeling in het kader van een vechtscheiding met minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige centraal, te midden van een jarenlange vechtscheiding tussen de ouders. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de man, verweerder in hoger beroep, alleen met het gezag over de minderjarige werd belast. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder de langdurige echtscheidingsstrijd en de impact daarvan op de minderjarige. De minderjarige, geboren in 2006, is onder toezicht gesteld van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, en er zijn zorgen over zijn emotionele ontwikkeling en welzijn. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om constructief met elkaar te communiceren, wat leidt tot een loyaliteitsconflict voor de minderjarige. Na het horen van de minderjarige en het afwegen van de belangen van alle betrokkenen, heeft het hof besloten dat het in het belang van de minderjarige is om de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige is vastgesteld bij de vrouw, met een zorgregeling waarbij de minderjarige één weekend per veertien dagen bij de man verblijft. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de zorg- en opvoedingstaken zijn opnieuw verdeeld, waarbij de ouders in onderling overleg de vakanties en feestdagen regelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.222.466/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/150492 / FA RK 16-1234)
beschikking van 12 april 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I. Wagenaar te Groningen,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. G.A. Pots te Leeuwarden.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 24 mei 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 22 augustus 2017;
- het verweerschrift met productie(s);
- het dossier van de procedure in eerste aanleg, overgelegd door mr. Wagenaar en ingekomen op 28 augustus 2017;
- een brief van mr. Wagenaar van 19 september 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wagenaar van 19 oktober 2017 met productie(s);
- een brief van het Regiecentrum van 12 maart 2018 met productie(s).
2.2
De na te noemen minderjarige [de minderjarige] is op 15 maart 2018 voorafgaand aan de zitting, buiten aanwezigheid van partijen, door een raadsheer-commissaris gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 15 maart 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is mevrouw [C] verschenen. Mr. Wagenaar heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie.
2.4
Na de zitting is met instemming van het hof ingekomen:
- een journaalbericht van mr. Wagenaar van 19 maart 2018 met productie(s);
- een brief van de raad van 19 maart 2018 met productie(s).

3.De feiten

3.1
Uit de affectieve relatie die tot 2008 tussen partijen heeft bestaan is [in] 2006 geboren [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ).
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 17 december 2008, hersteld bij beschikking van 14 januari 2009, is voor zover hier van belang bepaald dat de man en de vrouw gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] zijn belast en dat [de minderjarige] bij de man zal verblijven iedere woensdagmiddag van 13.00 uur tot 17.00 uur, een weekend per veertien dagen van vrijdag 16.30 uur tot maandag tussen 7.30 en 8.00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen, door partijen nader in te vullen.
3.3
[de minderjarige] is per 25 augustus 2017 onder toezicht gesteld van de GI. [de minderjarige] was eerder, in de periode van 30 december 2014 tot 23 juni 2017, onder toezicht gesteld van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (hierna: het Regiecentrum).
3.4
Bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen op de griffie van de rechtbank op 31 augustus 2016, heeft de man verzocht:
I. te bepalen dat [de minderjarige] voortaan zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de man;
II. te bepalen dat uitsluitend de man voortaan zal zijn belast met het gezag over [de minderjarige] ;
III. te bepalen dat de vrouw omgang zal hebben met [de minderjarige] om de week, te weten van vrijdag na school tot vrijdagmorgen, waarbij de vrouw [de minderjarige] naar school brengt;
IV. te bepalen dat partijen de vakanties en feestdagen in onderling overleg regelen.
3.5
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en heeft, voor zover hier van belang, zelfstandig verzocht voor het geval de rechtbank het gezamenlijk gezag zal beëindigen, het eenhoofdig gezag toe te kennen aan de vrouw als opvoeder en hoofdverzorger met een nader vast te stellen omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] .
3.6
Bij tussenbeschikking van 25 januari 2017 heeft de rechtbank iedere verdere beslissing aangehouden.
3.7
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- bepaald dat de man voortaan alleen met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige] zal zijn belast, voor zover zijn bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten;
- bepaald dat [de minderjarige] voortaan zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man;
- de omgang tussen de vrouw en [de minderjarige] als volgt bepaald:
zal om de week bij de vrouw verblijven van vrijdagmiddag na school tot vrijdagochtend naar school, waarbij de vrouw [de minderjarige] op vrijdagochtend naar school zal brengen;
- bepaald dat partijen de verdeling van vakanties en feestdagen in onderling overleg zullen regelen.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil het gezag over [de minderjarige] , zijn hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
4.2
De vrouw is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen. Ter zitting heeft de vrouw haar petitum aldus aangevuld dat zij het hof ook verzoekt de inleidende verzoeken van de man alsnog af te wijzen en het zelfstandig verzoek van de vrouw om haar alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten alsnog toe te wijzen en verder de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling vast te leggen in overeenstemming met de feitelijke situatie.
4.3
De man heeft verweer gevoerd en heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat tussen de man en de vrouw al jarenlang sprake is van een hardnekkige echtscheidingsstrijd, waarbij zij niet in staat zijn gebleken om op een constructieve manier met elkaar te communiceren over [de minderjarige] . Dit leidde bij [de minderjarige] tot onduidelijkheid, boosheid en verdriet. Er was sprake van ernstige internaliserende problematiek. [de minderjarige] kon zijn emoties moeilijk uiten, had een negatief zelfbeeld en vroeg op een negatieve manier aandacht. Verschillende vormen van hulpverlening en ook een jarenlange ondertoezichtstelling hebben niet tot verbetering geleid. De ouders zijn nog altijd dusdanig verwikkeld in de onderlinge strijd dat ze het belang van [de minderjarige] uit het oog verliezen. [de minderjarige] bevindt zich in een loyaliteitsconflict tussen zijn ouders. [D] heeft in het voorjaar van 2017 diagnostisch onderzoek bij [de minderjarige] verricht en kenmerken van een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) bij hem vastgesteld. Er zijn volgens [D] bij [de minderjarige] emotionele verstoringen aanwezig, die deels door zijn karakter en deels door gebeurtenissen uit het verleden zijn veroorzaakt. [de minderjarige] heeft volgens [D] mogelijk een patroon ontwikkeld voor het omgaan met zijn gevoelens, waardoor hij op school onderpresteert.
5.3
In de periode van 30 december 2014 tot 23 juni 2017 was het Regiecentrum belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Het Regiecentrum heeft geconstateerd dat de ondertoezichtstelling er niet toe heeft geleid dat de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] is afgenomen en heeft vanuit de verwachting dat een ondertoezichtstelling de communicatie tussen partijen niet zal verbeteren geen verlengingsverzoek van de ondertoezichtstelling ingediend. Het Regiecentrum was van mening dat [de minderjarige] het meest gebaat zou zijn bij parallel ouderschap, waarbij één van de ouders, in dit geval de man, alleen met het gezag over [de minderjarige] wordt belast. Daardoor zou de noodzaak voor de onderlinge communicatie vervallen en alsnog ruimte worden gecreëerd voor een uitgebreide omgangsregeling met beide ouders.
5.4
De rechtbank heeft het Regiecentrum gevolgd in deze visie en heeft de man alleen met het gezag over [de minderjarige] belast en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] conform artikel 1:12 BW ook bij de man bepaald. De rechtbank was daarbij gelet op de informatie van het Regiecentrum, het advies van de raad en de indruk ter zitting, van oordeel dat de man [de minderjarige] de meeste ruimte biedt voor het contact met de andere ouder, in dit geval de vrouw, en dat de man er, meer dan de vrouw, blijk van heeft gegeven in het belang van [de minderjarige] te kunnen denken en handelen. De rechtbank heeft voorts een omgangsregeling vastgesteld op grond waarvan [de minderjarige] de ene week bij de man verblijft en de andere week bij de vrouw, met de vrijdag als vast wisselmoment.
5.5
De raad heeft de kernbeslissing van het Regiecentrum om geen verlenging van de ondertoezichtstelling te verzoeken getoetst en heeft naar aanleiding daarvan een risico-uitspraak geformuleerd, die er kort gezegd op neerkomt dat als de situatie niet verandert, het risico bestaat dat [de minderjarige] geen onbelemmerd contact met beide ouders kan onderhouden en zijn internaliserende problematiek erger wordt. Naar aanleiding van deze risico-uitspraak is de raad een nieuw beschermingsonderzoek gestart. De raad heeft op 28 juli 2017 rapport uitgebracht en heeft de rechtbank verzocht [de minderjarige] opnieuw onder toezicht te stellen. Uit het raadsrapport komt naar voren dat de strijd tussen de ouders nog steeds gaande is en dat de zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] niet zijn afgenomen. De vrouw ziet volgens de raad geen mogelijkheid meer om de communicatie tussen haar en de man te verbeteren en staat niet meer open voor bijvoorbeeld mediation. Er is volgens de raad duidelijk en zichtbaar sprake van loyaliteitsproblematiek bij [de minderjarige] . [de minderjarige] staat er alleen voor en tussen de ouders in. Complicerend daarbij is volgens de raad dat de situatie van [de minderjarige] sinds de bestreden beschikking onzeker is geworden. Het is nog onduidelijk wat het eenhoofdig gezag van de man en de zorgregeling op grond waarvan [de minderjarige] de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw verblijft voor effect zullen hebben op de wijze van communiceren tussen de ouders en op de ontwikkeling van [de minderjarige] . De raad heeft geconcludeerd dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ouders te begeleiden en regie te houden in deze onzekere en kwetsbare situatie.
5.6
Zoals hiervoor weergegeven onder 3.3 heeft de rechtbank [de minderjarige] vervolgens met ingang van 25 augustus 2018 opnieuw onder toezicht gesteld, dit keer van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering.
5.7
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de man in afwachting van de uitspraak in het onderhavige hoger beroep heeft besloten de woonsituatie van [de minderjarige] nog niet te veranderen naar een situatie waarbij [de minderjarige] de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw verblijft. [de minderjarige] verblijft op dit moment nog steeds grotendeels bij de vrouw en is één keer per twee weken een weekend bij de man. De vakanties worden bij helfte tussen partijen verdeeld. Beide partijen hebben ter zitting naar voren gebracht dat zij deze feitelijke situatie niet willen wijzigen en ook [de minderjarige] heeft in het kindgesprek naar voren gebracht deze situatie graag zo te willen houden. Het hof is van oordeel dat de feitelijke situatie, waarin [de minderjarige] grotendeels bij de vrouw verblijft en de vrouw, zo is ter zitting gebleken, ook nog altijd veel zaken voor [de minderjarige] regelt, zich er niet mee verhoudt dat de man alleen met het gezag over [de minderjarige] is belast. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat partijen weer gezamenlijk met het gezag over hem zijn belast. Het hof neemt bij dit oordeel in aanmerking dat partijen het erover eens zijn dat op dit moment bij [de minderjarige] sprake is van een positieve ontwikkeling. Het gaat goed met [de minderjarige] op school en hij heeft minder aanvaringen met klasgenootjes. Ook thuis is [de minderjarige] volgens de ouders beter aan te sturen. Gelet op de rust die als gevolg hiervan zowel bij [de minderjarige] als bij de ouders is ontstaan, acht het hof het niet uitgesloten dat binnen de huidige ondertoezichtstelling door de ouders wel op constructieve wijze aan hun onderlinge communicatie zal kunnen worden gewerkt. Dit dient naar het oordeel van het hof in het belang van [de minderjarige] in elk geval een kans te krijgen. Een gelijkwaardige gezagsbasis is voor het welslagen daarvan naar het oordeel van het hof essentieel.
5.8
Het hof ziet gelet op het vorenstaande aanleiding om de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de man daarbij alleen met het gezag over [de minderjarige] is belast en het inleidend verzoek van de man daartoe alsnog af te wijzen. Ook het verzoek van de vrouw om haar met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten zal het hof afwijzen. Partijen zijn alsdan op grond van de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 17 december 2008 weer gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] belast.
5.9
Ook ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is het hof van oordeel dat aansluiting dient te worden gezocht bij de feitelijke situatie, op grond waarvan [de minderjarige] grotendeels bij de vrouw verblijft. Nu de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] tot op heden nimmer bij beschikking is vastgesteld, zal het hof in het dictum van deze beschikking bepalen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw.
5.1
Het hof zal tot slot, nu partijen het daarover eens zijn, vastleggen dat [de minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken één weekend per veertien dagen bij de man verblijft van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij partijen de verdeling van de vakanties en feestdagen in onderling overleg dienen te regelen.
5.11
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 24 mei 2017, voor zover daarbij het verzoek van de vrouw om haar alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten is afgewezen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 24 mei 2017 voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst de inleidende verzoeken van de man sub I tot en met III af;
bepaalt dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw;
wijzigt de bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 17 december 2008, hersteld bij beschikking van 14 januari 2009, vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw aldus dat [de minderjarige] bij de man verblijft één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, en bepaalt dat partijen de verdeling van de vakanties en feestdagen in onderling overleg zullen regelen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, I.M. Dölle en M.A.F. Holtvluwer-Veenstra, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 12 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.