Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde1],
advocaat: mr. M.A. Pasma, kantoorhoudend te Groningen,
2. [geïntimeerde2] ,
[geïntimeerde2],
advocaat: mr. F.M. Meis, kantoorhoudend te Groningen,
3. [geïntimeerde3] ,
[geïntimeerde3],
advocaat mr. F.M. Meis, kantoorhoudend te Groningen,
[geïntimeerden] c.s.
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
2 oktober 2011 heeft een operatieve behandeling (repositie) van de fracturen plaatsgevonden. [appellant] verliet het ziekenhuis op 3 oktober 2011. Bij controle op 12 oktober 2011 was er nog sprake van een geringe postoperatieve zwelling. Het beloop was verder goed.
"
Aard en ernst van het letsel:[appellant] heeft forse klachten t.a.v. prikkelbaarheid, snel afgeleid zijn, slechte concentratie, stress, vergeetachtigheid en herbelevingen.
Diagnostische omschrijvingPTSS bij een jongeman die in korte tijd 3 keer is mishandeld en bedreigd.
Classificatie volgens DSM4R/DCO-3(…)
AS I:
(309.81) Posttraumatische stress-stoornis (primaire diagnose)
(…)
AS IV:
(10) Problemen binnen de primaire steungroep
(…)
Advies en beleid:Wat betreft toedracht van de mishandeling. [appellant] is buiten zijn schuld om, mishandeld door een aantal jongeren, zodanig dat hij forse PTSS klachten heeft overgehouden waarvoor behandeling noodzakelijk is.
De behandeling die is ingezet is EMDR.
De prognose voor behandeling is goed."
(…)
`Van 1 januari tot en met 13 juni 2013 heeft betrokkene als commercieel medewerker gewerkt bij GMSF."
"auto verkocht, eindelijk lang vakantie en gestopt met automonteur met als vooruitzicht offshore werken op een booreiland."
[appellant] . De vorderingen die [appellant] in de betreffende strafprocessen als benadeelde partij tegen [geïntimeerden] c.s. heeft ingediend zijn hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 3.049,97
(€ 1.049,97 materiële schade en € 2.000,00 immateriële schade). [appellant] is in het resterende deel van zijn vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.
€ 20,00 toegekend voor twee nachten die [appellant] in het ziekenhuis heeft verbleven.
"Patiënt is in 2011 behandeld aan een zygomafractuur rechts. Voorheen had hij nooit pijnklachten in het aangezicht. Sinds het trauma zijn deze in wisselende mate aanwezig. In 2013 heeft een behandeling met dry needling effect gehad. Nadien is patiënt een splint gaan dragen en daarmee zijn de klachten tot ongeveer een jaar geleden redelijk onder controle geweest. In het afgelopen jaar zijn deze, ondanks regelmatig dragen van de splint, weer toegenomen en treden er naast pijnklachten in de regio van de masseter rechts soms ook slotverschijnselen op.
Patiënt is zich niet bewust van klemmen of knarsen en meldt in de anamnese geen andere parafuncties.
Bij onderzoek valt echter wel op dat de m. masster beiderzijds flink is ontwikkeld. Op basis hiervan is de conclusie dat de huidige klachten toch weer het gevolg zijn van overbelasting van de kauwmusculatuur. De oorsprong hiervan lijkt nog altijd te liggen in het trauma van 2011.
Hierbij het verzoek aan collega Bron om patiënt opnieuw op te ropen voor dry needling. Indien dit onvoldoende effect heeft kan patiënt weer contact met mij opnemen. We zouden dan een proef kunnen starten met amitriptyline."
"De heer [appellant] werd medio 2017 door de huisarts naar de polikliniek van GGZ Drenthe verwezen in verband met een vermoeden van een post traumatische stressstoornis, gerelateerd aan de ervaring van ernstige mishandeling door een groep jongens in 2011. Ik breng alleen verslag uit van deze bevindingen, aangezien hij in 2013 en daarna, niet bij mij in beeld was en u van die periode al eens van mijn collega [G] , psychiater, informatie heeft gekregen.
Op grond van de intakeprocedure bij mij, in oktober 2017, heb ik geconcludeerd dat er diagnostisch gezien sprake is van een chronische, persisterende post traumatische stressstoornis. Hij heeft klachten van, flashbacks, nachtmerries, dagelijks denken aan de mishandeling ervaring, angstklachten, waakzaamheid, inslaapproblemen en op zijn hoede zijn als hij alleen in het donker, op pad is. Hij is bang voor herhaling en hij ervaart de wereld en de mensen als onveilig. De idee van: het kan weer gebeuren en mensen zijn niet te vertrouwen speelt een rol. Hierdoor is hij na het trauma veranderd van een spontane jongeman, in iemand die zich terug is gaan trekken. Hij ervaart vooral gevoelens van verdriet en angst als hij bij het trauma en de gevolgen ervan, stilstaat. Hij heeft moeite met het ervaren van positieve emoties en hij heeft een verminderde belangstelling voor zaken. Zijn klachten hinderen hem ook in zijn functioneren op het werk.
Dhr. [appellant] is nog niet in behandeling. Hij staat op een wachtlijst bij onze polikliniek voor een traumabehandeling. Een cognitieve gedragstherapie, in combinatie met emdr of eventueel imaginaire exposure. De verwachting is dat deze behandeling in januari geëffectueerd gaat worden.
Ik ga er van uit dat deze behandeling effectief zal zijn en dat de PTSS klachten en symptomen hierdoor af zullen nemen, waardoor hij beter zal functioneren.
Deze behandelingen zijn evidence based, dat wil zeggen dat wetenschappelijk is aangetoond dat het bij deze problematiek de meest effectieve interventies zijn."
3.De procedure en de beslissing in eerste aanleg
De rechtbank achtte de vordering tot vergoeding van immateriële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 1.425,-, waarbij de rechtbank uitging van een bedrag van € 4.000,- en op dit bedrag bedragen van € 2.000,- (het door de politierechter toegewezen bedrag) en € 575,- (het door het Schadefonds Geweldsmisdrijven toegekende bedrag) in mindering bracht.
Van de post overige schade is volgens de rechtbank een bedrag van € 902,20 toewijsbaar.
De rechtbank wees de vorderingen betreffende de deskundigenkosten en de buitengerechtelijke kosten af.
Omdat zijzelf de schade al had begroot, zag de rechtbank geen grond voor een verwijzing naar de schadestaat.
Al met al veroordeelde de rechtbank [geïntimeerden] c.s. tot betaling van een bedrag van € 2.334,20, te vermeerderen met wettelijke rente en verklaarde zij voor recht dat [geïntimeerden] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [appellant] geleden en nog te lijden schade. [appellant] werd als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij door de rechtbank in de proceskosten veroordeeld.
4.Bespreking van de grieven
de grieven I tot en met IIIkomt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank over het verlies verdienvermogen. In de toelichting op de grieven komt [appellant] ook op tegen het oordeel van de rechtbank over de omvang van het smartengeld.
Grief IVbetreft de beslissing van de rechtbank tot afwijzing van de gevorderde kosten voor fysiotherapie (onderdeel van de post overige schade). Het hof stelt vast dat geen grieven zijn gericht tegen afwijzing van de vorderingen betreffende de deskundigenkosten en de buitengerechtelijke kosten. Ook is geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het door het Schadefonds geweldsmisdrijven toegekende bedrag in mindering strekt op de vordering van [appellant] op [geïntimeerden] c.s. Het hof kan zich dan ook beperken tot de posten verlies verdienvermogen, smartengeld en kosten fysiotherapie.
1 augustus 2012. Broekhuis heeft hem per die datum een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als automonteur aangeboden;
- bedrijfsarts [F] heeft in zijn in rechtsoverweging 2.5 aangehaalde rapport van
25 oktober 2013 in de anamnese vermeld dat [appellant] er al langere tijd van overtuigd was dat hij iets anders, meer commercieel, wilde gaan doen en dat de gevolgen van het ongeval hem “het laatste zetje (hebben) gegeven”;
- uit het in rechtsoverweging 2.7 aangehaalde voortgangsverslag van Heling & Partners volgt dat [appellant] na zijn vertrek bij Broekhuis enige maanden werkloos is geweest en met ingang van 1 januari 2013 gedurende bijna een half jaar als commercieel medewerker heeft gewerkt;
- op Facebook heeft [appellant] als verklaring voor zijn vertrek bij Broekhuis gegeven dat hij op een booreiland wil gaan werken.
€ 2.425,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de door [appellant] gevorderde ingangsdatum 18 november 2015, de datum van het vonnis in eerste aanleg. De grieven I tot en met III slagen in zoverre, nu de rechtbank slechts een bedrag van € 1.425,- toewijsbaar oordeelde.
€ 40,- in rekening gebracht. De verzekeraar vergoedde daarvan € 22,67, met als toelichting:
“Voor deze zorg vergoeden wij een standaardtarief. Het gedeclareerde bedrag is hoger dan dit standaardtarief. Hierdoor ontvangt u geen volledige vergoeding.”
In het licht hiervan acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat de verzekeraar van [appellant] , anders dan [geïntimeerden] c.s. betogen, niet de volledige kosten van fysiotherapie voor haar rekening nam. De afrekeningen van de ziektekostenverzekeraar bieden ook geen grond voor de gedachte dat het niet vergoede bedrag betrekking had op het eigen risico van [appellant] , nu in de overzichten een eigen risico van € 0,00 wordt vermeld en geen melding wordt gemaakt in mutaties van het eigen risico. Indien [geïntimeerden] c.s. hebben willen aanvoeren dat de reiskosten van en naar de fysiotherapeut door de ziektekostenverzekering kunnen worden vergoed en om die reden geen schade vormen, hebben zij die stelling onvoldoende onderbouwd.
5.De beslissingHet gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:bekrachtigt vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 november 2015, behoudens voor zover voor zover de rechtbank in rechtsoverweging 5.2 de vordering van [appellant] heeft beperkt tot een bedrag van € 2.334,20 in hoofdsom;vernietigt genoemd vonnis voor zover de rechtbank in rechtsoverweging 5.2 de vordering van [appellant] heeft beperkt tot een bedrag van € 2.334,20 in hoofdsom,en in zoverre opnieuw rechtdoende:veroordeelt [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 3.637,95, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 18 november 2015 tot de dag van volledige betaling;verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
10 april 2018.