ECLI:NL:GHARL:2018:3254

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
WAHV 200.191.790
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Wijmenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake administratief beroep tegen sanctie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die op 13 april 2016 een beslissing heeft genomen betreffende een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij ook om vergoeding van kosten is verzocht. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend, maar heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de nadere toelichting van de gemachtigde.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen beroep is ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, wat de gemachtigde betwist. Hij stelt dat de foutieve betiteling van zijn beroepschrift een kennelijke verschrijving is en dat er wel degelijk sprake is van een beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. Het hof overweegt dat het begrip 'de beslissing van de kantonrechter' ruim moet worden opgevat, zodat de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep niet afhankelijk is van de vorm of inhoud van de beslissing van de kantonrechter.

Het hof stelt vast dat de betrokkene zelf administratief beroep heeft ingesteld tegen de inleidende beschikking en dat de kantonrechter een beslissing heeft genomen die niet in stand kan blijven. Het hof oordeelt dat het hoger beroep ontvankelijk is, omdat de opgelegde sanctie meer bedraagt dan € 70,-. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen en de zaak terugverwijzen naar de kantonrechter voor verdere beoordeling van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. De gemachtigde krijgt de gelegenheid om binnen vier weken nadere gronden in te dienen tegen deze beslissing.

De uitspraak is gedaan door mr. M. van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijmenga als griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

WAHV 200.191.790
9 april 2018
CJIB 190583427
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Tussenarrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland
van 13 april 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft verstaan dat namens de betrokkene geen beroep is ingesteld tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft verstaan dat geen beroep tegen de beslissing van de officier van justitie is ingesteld. De betrokkene heeft zelf beroep ingesteld tegen de inleidende beschikking en dat beroep is door de officier van justitie ongegrond verklaard. Na die beslissing heeft de CVOM tweemaal een brief van de gemachtigde ontvangen waarin hij aangeeft administratief beroep in te willen stellen tegen de inleidende beschikking. Naar oordeel van de kantonrechter heeft de gemachtigde daarmee niet beoogd om beroep in te stellen tegen de beslissing van de officier van justitie.
2. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat tegen voornoemde beslissing van de kantonrechter geen hoger beroep open staat omdat er geen sprake is van behandeling van een beroep en daarom is er geen beslissing in de zin van artikel 13 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv).
3. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de foutieve betiteling van zijn beroepschrift moet worden gezien als een kennelijke verschrijving. De betrokkene had de beslissing van de officier van justitie niet aan de gemachtigde verstrekt en was onbekend met de juiste formulering richting de gemachtigde. Toen het de gemachtigde duidelijk werd dat er sprake was van een beroep bij de kantonrechter heeft hij dit in zijn communicatie aangepast en de procedure als zodanig behandeld. Volgens de gemachtigde is geprobeerd op te komen tegen een sanctie en is daarmee wel sprake van beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. De rechtbank heeft het dossier ook zelf behandeld als een beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. Er is bijvoorbeeld een beschikking gegeven, in de begeleidende brief wordt dit een beslissing genoemd en er is een rechtsmiddelenclausule onder de beschikking opgenomen. De gemachtigde stelt dat de kantonrechter een beslissing heeft genomen die strijdig is met artikel 13 van de Wahv, of zelfs helemaal geen beslissing heeft genomen omdat de kantonrechter bij dit oordeel het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
4. In artikel 14 van de Wahv wordt bepaald wanneer bij het hof hoger beroep kan worden ingesteld. In dit geval is het eerste lid van belang waarin staat:
"Degene die bij de rechtbank beroep heeft ingesteld, alsmede de officier van justitie, kunnen tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, tenzij de opgelegde administratieve sanctie bij die beslissing niet meer bedraagt dan € 70."
5. Het begrip "de beslissing van de kantonrechter" in de zin van deze bepaling moet, zo overweegt het hof in reactie op het verweer van de advocaat-generaal, met het oog op de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep ruim worden opgevat. Daarmee wordt voorkomen dat de vorm, de wijze van totstandkoming of de inhoud van de reactie van de kantonrechter bepalend wordt voor de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep. Van belang om te kunnen bepalen of het hoger beroep ontvankelijk is, is, in het licht van artikel 14 van de Wahv, het antwoord op de vraag of er beroep is ingesteld bij de rechtbank.
6. Het hof stelt vast dat de betrokkene zelf administratief beroep heeft ingesteld tegen de inleidende beschikking. Op 27 juli 2015 heeft de officier van justitie het beroep ongegrond verklaard. Per brief van 22 augustus 2015, geadresseerd aan de CVOM, heeft de gemachtigde aangegeven namens de betrokkene administratief beroep aan te tekenen tegen onderhavige sanctie. Op deze brief is niet gereageerd door de CVOM. Per brief van
30 september 2015 stuurt de gemachtigde een rappel aan de CVOM omdat hij nog geen reactie heeft ontvangen op zijn eerdere beroepschrift. Hij geeft in de brieven onder meer aan dat de betrokkene de gedraging niet heeft verricht en dat hij beroep aantekent tegen de hoogte van de administratiekosten. De brief van 30 september 2015 is door de CVOM ter behandeling doorgestuurd naar de rechtbank. Aan de gemachtigde wordt op 15 oktober 2015 een ontvangstbevestiging gestuurd met daarin de mededeling dat zekerheid moet worden gesteld. Door de betrokkene is reeds op 11 september 2015 het bedrag van de sanctie en de administratiekosten betaald. Op 12 januari 2016 wordt de gemachtigde door de griffier van de rechtbank opgeroepen voor de behandeling ter zitting van zijn ingestelde beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. Per brief van 11 februari 2016 verzoekt de gemachtigde om een afschrift van het dossier en om het uitstellen van de geplande zitting om de stukken te kunnen bestuderen. In deze brief schrijft de gemachtigde 'beroep kantonrechter'. Op 12 februari 2016 wordt aan de gemachtigde door de griffier van de rechtbank een afschrift van het dossier verstrekt en wordt hij opgeroepen voor een zitting op een nieuwe datum.
7. Naar oordeel van het hof is door de gemachtigde namens de betrokkene beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie. Dat de gemachtigde in zijn brieven van 22 augustus 2015 en 30 september 2015 spreekt over administratief beroep is onzorgvuldig te noemen, maar uit de brieven blijkt voldoende de wil om een hogere voorziening te vragen tegen de beslissing die betrekking heeft op de aan de betrokkene opgelegde sanctie. Die beslissing was, op dat moment, de beslissing van de officier van justitie. Verder heeft de gemachtigde, nadat hij erachter was gekomen een onjuiste betiteling aan zijn beroepschrift te hebben gegeven, de procedure voortgezet en in latere correspondentie gesproken over beroep kantonrechter.
8. Nu de gemachtigde beroep heeft ingesteld bij de rechtbank, de kantonrechter daarop een beslissing heeft gegeven en de opgelegde sanctie meer bedraagt dan € 70,-, is het hoger beroep ontvankelijk.
9. Het voorgaande brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter niet in stand kan blijven. Het hof zal die beslissing vernietigen.
10. Voor terugwijzing naar de kantonrechter, zoals door de gemachtigde verzocht, bestaat geen grond in de wet. Het hof zal daarom doen wat de kantonrechter had behoren te doen, namelijk het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen. Voordat het hof zich daarover een oordeel zal vormen, zal de gemachtigde van de betrokkene in de gelegenheid worden gesteld om nadere gronden tegen de beslissing van de officier van justitie aan te voeren.
11. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

Beslissing

Het gerechtshof:
stelt de gemachtigde van de betrokkene in de gelegenheid om binnen vier weken na dagtekening van dit arrest nadere gronden in te dienen tegen de beslissing van de officier van justitie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.