In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie na een langdurig huwelijk van partijen, dat in 2009 is ontbonden. De man, verzoeker in hoger beroep, verzoekt de wijziging van de eerder vastgestelde alimentatie van € 967,- naar nihil, terwijl de vrouw, verweerster, de bestreden beschikking van de rechtbank wil bekrachtigen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man vanaf 1 december 2016 € 184,- bruto per maand aan de vrouw moest betalen. Het hof oordeelt dat de behoefte van de vrouw, vastgesteld op € 1.780,- netto per maand, niet is verbleekt, ondanks de ontbinding van het huwelijk en de traditionele rolverdeling. Het hof wijst erop dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de behoefte van de vrouw is afgenomen. De draagkracht van de man is niet in geschil, en het hof komt tot de conclusie dat de bestreden beschikking van de rechtbank moet worden bekrachtigd. De beslissing van het hof houdt in dat de man de alimentatieverplichting van € 184,- bruto per maand aan de vrouw moet blijven voldoen, en er ontstaat geen terugbetalingsverplichting voor de vrouw.