ECLI:NL:GHARL:2018:3204

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
200.231.893
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot benoeming bijzondere curator in jeugdzorgzaak met geschil tussen ouders en gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader tot benoeming van een bijzondere curator voor zijn minderjarige kind, [kind 1]. De vader was het niet eens met de afwijzing van dit verzoek door de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 19 september 2017 had geoordeeld dat er onvoldoende grond was voor de benoeming van een bijzondere curator. De vader stelde dat de gecertificeerde instelling (GI) de kinderrechter niet volledig informeerde over de belangen van [kind 1] en dat er een belangenconflict bestond tussen de GI en de ouders. De GI daarentegen betoogde dat [kind 1] goed in staat was haar mening te uiten en dat de benoeming van een bijzondere curator niet in haar belang zou zijn.

Het hof overwoog dat volgens artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek een bijzondere curator kan worden benoemd als de belangen van de ouders of voogden in strijd zijn met die van de minderjarige. Het hof concludeerde dat de vader onvoldoende feiten had aangedragen die zouden wijzen op een belangenconflict. De GI was in staat om de belangen van [kind 1] te behartigen en er was geen bewijs dat de stem van [kind 1] niet werd gehoord. Het hof wees het verzoek van de vader tot benoeming van een bijzondere curator af, omdat er geen sprake was van een belangenstrijd die de benoeming rechtvaardigde. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van de belangen van het kind en de rol van de GI in de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.231.893
(zaaknummer rechtbank Gelderland 323848)
beschikking van 5 april 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [plaatsnaam] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Erkens te Den Haag,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [plaatsnaam] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Rotterdam,
en
[de pleegouders],
wonende te [plaatsnaam] ,
verder: de pleegouders,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, (verder: de kinderrechter) van 19 september 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 19 december 2017;
  • een brief van de GI van 14 februari 2018.
2.2
Op 26 februari 2018 is de minderjarige [kind 1] verschenen, die buiten aanwezigheid van de ouders en de GI door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling van het verzoek van de vader tot benoeming van een bijzondere curator heeft op 5 maart 2018 plaatsgevonden, tegelijk met de mondelinge behandeling van het verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzonder curator in de zaak met nummer 200.232.135. De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Namens hem was zijn advocaat aanwezig. Namens de GI zijn [persoon 1] en [persoon 2] verschenen. Van de raad voor de kinderbescherming is geen vertegenwoordiger verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de ouders zijn geboren:
  • [kind 1] , op [geboortedatum] , en
  • [kind 2] , op [geboortedatum] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 26 juli 2010 heeft de kinderrechter [kind 1] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, welke termijn nadien steeds is verlengd, de laatste keer op 23 januari 2018 voor de duur van twaalf maanden.
3.3
Bij beschikking van 22 januari 2016 heeft de kinderrechter machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 26 januari 2017, welke machtiging laatstelijk is verlengd op 26 januari 2018 tot 26 juni 2018.
3.4
Bij beschikking van 19 september 2017 heeft de kinderrechter de verzoeken van de moeder tot (kort gezegd) vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van de GI van 23 juni 2017, vaststelling van een omgangsregeling en benoeming van een bijzondere curator voor [kind 1] afgewezen.

4.De omvang van het geschil

De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 september 2017. De eerste drie grieven zien op de schriftelijke aanwijzing van de GI en worden in een afzonderlijke procedure behandeld (onder zaaknummer 200.230.006). De vierde grief ziet op het door de kinderrechter afgewezen verzoek een bijzondere curator voor [kind 1] te benoemen. Op dat laatste verzoek zal het hof nu beslissen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter voor wie de zaak aanhangig is, in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, een bijzondere curator benoemen om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
5.2
De vader kan zich met de afwijzing van het verzoek van de moeder om een bijzondere curator voor [kind 1] te benoemen, niet verenigen. Volgens hem is duidelijk gebleken dat de GI de kinderrechter niet volledig informeert, met name niet over de eigen mening van [kind 1] . De GI handelt daarmee in strijd met de belangen van [kind 1] . Daarnaast wenst [kind 1] een eigen advocaat en is dus een bijzondere curator geïndiceerd, aldus nog steeds de vader. De vader verzoekt dan ook, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, een bijzondere curator te benoemen.
5.3
Volgens de GI is het benoemen van een bijzondere curator voor [kind 1] niet in haar belang en te belastend voor haar. [kind 1] wordt wel degelijk gehoord en zij is ook goed in staat haar mening en wensen weer te geven. Daarnaast zijn er voldoende mensen bij haar betrokken en krijgt zij duidelijkheid van de GI over hoe de afspraken eruit zien.
5.4
Het hof stelt voorop dat uit artikel 1:250 BW volgt dat de rechter slechts tot benoeming van een bijzondere curator overgaat, indien de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige. De vader heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat dat het geval is. Uit de stukken, het gesprek dat een raadsheer van het hof met [kind 1] heeft gehad en hetgeen op de zitting is besproken blijkt ook niet op welke wijze de belangen van [kind 1] in conflict raken of geraakt zijn met die van haar ouders en/of met die van de GI. Het hof overweegt dat uit de tekst van de wet volgt dat een bijzondere curator een oplossing kan bieden in een situatie waarbij de belangen van de minderjarige ondergeschikt dreigen te raken aan die van degenen die juist geacht worden voor die belangen op te komen: de met het gezag belaste ouders of voogden. De bijzondere curator is niet door de wet aangewezen om een rol te spelen in een geschil tussen de minderjarige, de ouder(s) of een andere belanghebbende en de GI in een situatie zoals de onderhavige, waarbij de wijze waarop de GI het contact van de minderjarige met (een van) de ouder(s) vorm geeft, onderwerp van geschil is. Er mag dan sprake zijn van een verschil van inzicht tussen de GI en de ouders met betrekking tot de omgang tussen de ouders en [kind 1] , maar dit verschil biedt onvoldoende grond voor benoeming van een bijzondere curator als bedoeld in artikel 1:250 BW.
Voorts overweegt het hof dat de jeugdbeschermer die vanuit de GI is aangesteld in beginsel een neutrale persoon is, die tot taak heeft de belangen van [kind 1] te behartigen. Naar het oordeel van het hof bestaat onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de stem van [kind 1] onvoldoende voor het voetlicht wordt gebracht in de procedure omtrent de omgang met de ouders en de in het kader daarvan gegeven schriftelijke aanwijzing van de GI. Daarbij is [kind 1] – ook met het oog op de inhoudelijke behandeling van dit hoger beroep – door het hof, buiten aanwezigheid van partijen, hun advocaten en de GI, gehoord. [kind 1] heeft bij die gelegenheid laten blijken goed in staat te zijn haar mening te geven en haar wensen te verwoorden. Daarnaast kan de GI ter mondelinge behandeling de belangen van [kind 1] met betrekking tot (de schriftelijke aanwijzing omtrent) de omgang met de vader nogmaals naar voren brengen, waarbij de GI ook de wensen van [kind 1] kan toelichten.
5.5
Ter mondelinge behandeling is namens de vader nog bepleit om artikel 1:250 BW extensief te interpreteren in navolging van de Kinderombudsman, met verwijzing naar diens in 2012 uitgebrachte rapport ‘De bijzondere curator, een lot uit de loterij?’, waarin hij aanbevelingen heeft gedaan aan het Ministerie van Veiligheid van Justitie die tot verbetering van de toegankelijkheid van de bijzondere curator moeten leiden, en met verwijzing naar de reactie hierop van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bij brief van 16 oktober 2012.
5.6
Het hof ziet op grond van het voorgaande geen aanleiding anders te oordelen. Zoals de staatssecretaris in voormelde brief heeft geconcludeerd, biedt de huidige formulering van artikel 1:250 BW voldoende mogelijkheden om de belangen van het kind te waarborgen en blijkt ook uit de literatuur en rechtspraak dat artikel 1:250 BW ruimte biedt voor het benoemen van een bijzondere curator in heel uiteenlopende zaken, bijvoorbeeld in zaken betreffende echtscheiding, het afwikkelen van nalatenschappen of jeugdzorg.
Dat neemt niet weg dat in dit geval onvoldoende grond bestaat voor benoeming van een bijzondere curator. Zoals ook volgt uit hetgeen hiervoor onder 5.4 is overwogen, is in dit geval niet gebleken van een belangenstrijd waarbij [kind 1] in de knel dreigt te raken of klem zit tussen de ouders en/of tussen (een van) de ouder(s) en (de jeugdbeschermer van) de GI.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof het verzoek van de vader tot benoeming van een bijzondere curator afwijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Stolwerk, C.J. Laurentius-Kooter en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is op 5 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.