In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader tot benoeming van een bijzondere curator voor zijn minderjarige kind, [kind 1]. De vader was het niet eens met de afwijzing van dit verzoek door de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 19 september 2017 had geoordeeld dat er onvoldoende grond was voor de benoeming van een bijzondere curator. De vader stelde dat de gecertificeerde instelling (GI) de kinderrechter niet volledig informeerde over de belangen van [kind 1] en dat er een belangenconflict bestond tussen de GI en de ouders. De GI daarentegen betoogde dat [kind 1] goed in staat was haar mening te uiten en dat de benoeming van een bijzondere curator niet in haar belang zou zijn.
Het hof overwoog dat volgens artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek een bijzondere curator kan worden benoemd als de belangen van de ouders of voogden in strijd zijn met die van de minderjarige. Het hof concludeerde dat de vader onvoldoende feiten had aangedragen die zouden wijzen op een belangenconflict. De GI was in staat om de belangen van [kind 1] te behartigen en er was geen bewijs dat de stem van [kind 1] niet werd gehoord. Het hof wees het verzoek van de vader tot benoeming van een bijzondere curator af, omdat er geen sprake was van een belangenstrijd die de benoeming rechtvaardigde. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van de belangen van het kind en de rol van de GI in de procedure.