ECLI:NL:GHARL:2018:3195

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
200.219.059
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een mentorschap op verzoek van de betrokkene

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de instelling van een mentorschap voor de betrokkene. De betrokkene, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kantonrechter, stelde dat hij in staat was zijn niet-vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen en dat er niet voldaan was aan de wettelijke maatstaf voor het instellen van een mentorschap. De kantonrechter had eerder op 29 maart 2017 een mentorschap ingesteld, waarbij de Gelderse Stichting tot Beheer & Bewindvoering was benoemd tot mentor. De betrokkene voerde aan dat hij voldoende ondersteuning kreeg van vrienden en familie en dat het mentorschap hem belemmerde in zijn terugkeer naar de maatschappij.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 februari 2018 heeft het hof de betrokkene gehoord, die zijn bezwaren tegen het mentorschap duidelijk verwoordde. De Stichting, die het mentorschap had aangevraagd, erkende dat de betrokkene zijn leven op orde had gekregen zonder hulp van de mentor. Het hof concludeerde dat de betrokkene in staat was om zijn belangen zelf te behartigen en dat de wettelijke maatstaf voor het instellen van een mentorschap niet was voldaan.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank Gelderland vernietigd en het verzoek van de Stichting tot het instellen van een mentorschap afgewezen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de autonomie van de betrokkene en de noodzaak om zorgvuldig te toetsen of aan de wettelijke voorwaarden voor een mentorschap is voldaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.219.059
(zaaknummer rechtbank Gelderland 5397301)
beschikking van 5 april 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [plaatsnaam] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. S. Booij te Almere,
en
Gelderse Stichting tot Beheer & Bewindvoering ter bescherming van meerderjarigen,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de Stichting.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[ouder 1],
en
[ouder 2],
beiden wonende te [plaatsnaam] ,
verder te noemen: de ouders van de betrokkene,
en
[zus 1],
wonende te [plaatsnaam] ,
de zus van de betrokkene, verder te noemen: [zus 1] ,
en
[zus 2],
wonende te [plaatsnaam] ,
de zus van de betrokkene, verder te noemen: [zus 2] ,
en
[broer 1],
wonende te [plaatsnaam] ,
de broer van de betrokkene, verder te noemen: [broer 1] ,
en
[broer 2],
wonende te Doornspijk, gemeente [plaatsnaam] ,
de broer van de betrokkene, verder te noemen: [broer 2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, verder te noemen: de kantonrechter, van 29 maart 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 juni 2017;
- een journaalbericht van 15 februari 2018 van mr. E.H. Bruggink, kantoorgenoot van de
advocaat van de betrokkene met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 februari 2018 plaatsgevonden. De betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de Stichting is verschenen [persoon 1] . De ouders van de betrokkene, [zus 1] , [zus 2] , [broer 1] en [broer 2] zijn - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Betrokkene is geboren op [geboortedatum] te [plaatsnaam] .
3.2
Bij beschikking van 25 juli 2012 heeft de kantonrechter in de rechtbank Zutphen een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de betrokkene en de Stichting benoemd tot bewindvoerder.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 27 september 2016, heeft de Stichting verzocht een mentorschap in te stellen ten behoeve van de betrokkene, met benoeming van de Stichting tot mentor.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 29 maart 2017 heeft de kantonrechter een mentorschap ingesteld ten behoeve van de betrokkene en de Stichting benoemd tot mentor.
4.2
De betrokkene is (naar het hof begrijpt) met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 maart 2017. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen.
Betrokkene verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het verzoek tot het instellen van een mentorschap alsnog moet worden afgewezen en het ingestelde mentorschap per direct dient te eindigen, dan wel per direct een andere - door betrokkene aan te wijzen persoon - het mentorschap gaat vervullen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen.
5.2
Op grond van 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 2 is toegepast, indien de betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot mentor benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd.
5.3
Ingevolge artikel 1:462 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet langer meer bestaat, het mentorschap opheffen op verzoek van de mentor of van degene die gerechtigd is mentorschap te verzoeken als bedoeld in 1:artikel 451, eerste en tweede lid, BW dan wel ambtshalve.
5.4
De betrokkene stelt dat de kantonrechter ter zitting de zaak heeft aangehouden tot 1 maart 2017, en dat de Stichting de kantonrechter diende te informeren of het verzoek wordt gehandhaafd of ingetrokken. De betrokkene is niet op de hoogte of de Stichting de kantonrechter heeft geïnformeerd en zo ja, dan heeft de betrokkene geen gelegenheid gehad daarop te reageren, en is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Bovendien is de bestreden beschikking in strijd met de goede rechtsorde aangezien essentiële stellingen van de betrokkene onbesproken zijn gelaten. Voorts is de bestreden beschikking op grond van artikel 30 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in strijd met de goede rechtsorde nu de rechter niet heeft getoetst of gemotiveerd waarom de maatregel geboden is.
Ten slotte stelt de betrokkene dat niet is komen vast te staan dat hij zich in een zodanige geestelijke of lichamelijke toestand bevindt dat hij niet in staat is zijn niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de betrokkene hieraan nog toegevoegd dat het al een lange periode geleden is dat hij opgenomen is geweest in verband met een terugslag. De betrokkene wil deze periode achter zich laten en wil verder. Het mentorschap staat daaraan in de weg en belemmert zijn verdere terugkeer in de maatschappij. De betrokkene stelt voorts dat hij vrienden, familie en hulpverlening heeft waarop hij kan terugvallen.
5.5
De Stichting heeft ter mondelinge behandeling aangevoerd dat het mentorschap destijds is ingesteld omdat de woonsituatie waarin de betrokkene zich bevond niet wenselijk was voor de betrokkene omdat hij door die woonsituatie geen recht meer had op zijn uitkering en/of PGB budget. Er zijn zorgen over de betrokkene wat betreft zijn zelfredzaamheid op alle levensgebieden. Als het wonen, werken en inkomen van de betrokkene stabiel is dan is een mentorschap niet nodig. Bij de betrokkene is nog sprake van een kwetsbare situatie en de betrokkene heeft hulp nodig om zijn leven nog verder op te bouwen. Deze hulp kan echter ook op een andere wijze worden ingezet dan door de inzet van een mentor. Ook gezien het gebrek aan vertrouwen tussen de betrokkene en de mentor en het (sinds oktober 2017) ontbreken van contact tussen de mentor en de betrokkene lijkt het mentorschap in dit geval niet werkbaar, dit alles aldus de Stichting.
5.6
De betrokkene heeft naar het oordeel van het hof aannemelijk gemaakt dat hij zijn leven voldoende op de rit heeft, dat hij hulp krijgt van vrienden en familie, dat hij een vaste woonplek heeft en dat hij voorziet in zijn levensbehoeften, ondanks dat hij geen inkomsten heeft. Het hof stelt vast dat de betrokkene dit kennelijk zelf heeft bewerkstelligd zonder hulp van de mentor, aangezien hij sinds oktober 2017 geen contact meer heeft gehad met de mentor. Ook de Stichting erkent dat de betrokkene er goed bij zit en bevestigt dat hulpverlening ook anderszins, zonder mentorschap, kan worden ingezet. Het hof, dat de betrokkene zelf heeft gehoord, is van oordeel dat de betrokkene helder van geest is en dat hij zijn bezwaren tegen de verzochte beschermingsmaatregel adequaat heeft verwoord. Dat de betrokkene hulp van zijn familie en vrienden krijgt is door de Stichting niet weersproken. Gebleken is dat de betrokkene met de hulp vanuit zijn netwerk zijn leven zodanig op de rit heeft gekregen dat hij daarmee in zijn levensbehoeften voorziet. Naar het oordeel van het hof heeft de betrokkene dan ook voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in staat is zijn belangen van niet vermogensrechtelijke aard zelf te behartigen en dat niet voldaan is aan de wettelijke maatstaf voor het instellen van een mentorschap

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 29 maart 2017, en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de Stichting tot het instellen van een mentorschap ten behoeve van [verzoeker] alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en C.M. Schönhagen, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 5 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.