5.7De man, geboren [in] 1972, werkt in loondienst bij [B] B.V. te
[C] . Uit de stukken blijken de volgende bruto jaarinkomens:
2014 € 46.337,- (berekening behorend bij de beschikking van 5 juni 2015);
2015 € 47.615,- (beschikking 3 juni 2016);
2016 € 48.640,- (jaaropgave).
De man laat verlofuren uitbetalen (ongeveer € 500,- bruto per maand). Discussiepunt tussen partijen is of daarmee rekening dient te worden gehouden bij het vaststellen van het NBI van de man. De man stelt dat hij die uren alleen maar laat uitbetalen, omdat hij anders, met name ook vanwege de door hem te betalen (partner)alimentatie, financieel niet rondkomt. Hij voert aan in 2017 minder te zijn gaan verdienen in verband met de aangepaste arbeidstijdenwetgeving. Exclusief de uitbetaalde verlofuren becijfert het hof het bruto jaarloon van de man in 2017 op ongeveer € 40.267,- (cumulatieven salarisspecificatie oktober 2017: (fiscaal loon € 39.057,58 - € 3.008,12 vakantiegeld)/10 x 12 + € 3.008,12 =
€ 46.267,- minus (12 x € 500,- =) € 6.000,-). De man heeft ter zitting aangegeven dat hij hoopt dat hij zijn verlofuren zo spoedig mogelijk kan gaan opnemen voor het doel waarvoor ze bedoeld zijn, omdat hij het op de manier waarop het nu gaat niet lang meer volhoudt. Zijn werkgever maakt zich ook al zorgen over zijn gezondheid. Mede gelet op de toelichting van de man ter zitting acht het hof het redelijk om met dit gecorrigeerde inkomen rekening te houden bij de berekening van de draagkracht van de man. Als gesteld en niet weersproken staat weliswaar vast dat de man in de tijd dat partijen nog samen waren ook zijn verlofuren liet uitbetalen, echter, toen konden de man en de vrouw de zorg voor de kinderen en het huishouden nog samen delen. Nu draagt de man alleen de (intensieve) zorg voor [de minderjarige1] die diabetes type 1 heeft en niet of nauwelijks bij de vrouw is. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat de redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat bij de berekening van het NBI van de man het geld dat hij ontvangt voor de afkoop van zijn verlofuren buiten beschouwing dient te blijven.
De man vormt met [de minderjarige1] een gezin. Bij het berekenen van het NBI ten behoeve van de bepaling van de draagkracht houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting en arbeidskorting.
Bij genoemd inkomen van € 40.267,- hoort, in combinatie met de aftrekbare woonlasten van de man, een kindgebonden budget (KGB) voor [de minderjarige1] van € 3.799,- per jaar.
Onder overlegging van een tweetal leningsovereenkomsten stelt de man voor de uitkoop van de vrouw tegen een rente van 7,2% per jaar € 40.000,- te hebben geleend van zijn moeder waarop hij maandelijks € 469,- aflost. De looptijd van deze lening bedraagt 10 jaar. In het kader van de partneralimentatie betwist de vrouw weliswaar de hoogte van het rentepercentage en de looptijd van de lening, maar in het kader van de kinderalimentatie dient ter bepaling van het NBI te worden uitgegaan van de feitelijke woonlasten. Deze zijn immers rechtstreeks van invloed op de hoogte van het KGB. Daarom wordt in de draagkrachtberekening van de man 'boven de streep', zoals ter zitting ook aan de orde is gesteld, niet enkel de onbetwiste hypotheekrente van € 6.211,- per jaar, maar ook de rentelast (7,2% x € 40.000,- = € 2.880,-) verbonden aan de lening van de moeder in aanmerking genomen, zijnde tezamen € 9.091,- per jaar. Bij de berekening van het NBI wordt het fiscaal voordeel, voortvloeiend uit de eigen woning, weer gecorrigeerd.
Onder de gegeven omstandigheden en op basis van de stukken van het geding stelt het hof het NBI van de man in 2017 vast op € 2.726,- per maand.
De draagkracht van de man zal worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 905,-)], nu het een NBI betreft dat hoger is dan € 1.575,- per maand. Aldus leidt het inkomen van de man tot een beschikbare draagkracht van afgerond € 671,- per maand voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .