Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, had negen grieven ingediend. De rechtbank had op 6 juni 2017 het gezag van de moeder beëindigd op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, omdat de moeder niet tijdig en adequaat had meegewerkt aan het noodzakelijke onderzoek naar haar opvoedingsvaardigheden. Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de eerdere beslissingen van de kinderrechter en de Raad.
De moeder had in de periode van medio 2013 tot begin 2015 samengewoond met de vader van het kind. Het kind, geboren in 2014, was sinds oktober 2015 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en verbleef sinds die tijd bij pleegouders. Het hof overwoog dat de belangen van het kind voorop staan en dat de moeder, ondanks eerdere kansen, niet had voldaan aan de verwachtingen van de hulpverlening. De moeder had geweigerd om samen met het kind in een moeder-kindvoorziening te verblijven en had onvoldoende samengewerkt met de GI en de Raad.
Het hof concludeerde dat de moeder niet in staat was om de zorg voor het kind op een verantwoorde manier te dragen en dat de aanvaardbare termijn voor het kind om in een stabiele omgeving op te groeien, was verstreken. De verzoeken van de moeder om het gezag te herstellen of om een deskundige te benoemen werden afgewezen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en benadrukte het belang van continuïteit en stabiliteit voor het kind in het pleeggezin, met behoud van contact met de moeder en de vader.