Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekers in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun drie minderjarige kinderen. De ouders, die in hoger beroep zijn gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, hebben verzocht om de beëindiging van het gezag niet te bekrachtigen. De rechtbank had eerder op 27 juni 2017 besloten het gezag van de ouders te beëindigen, omdat de ontwikkeling van de kinderen ernstig werd bedreigd en de ouders niet in staat waren om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.
Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan, zoals vastgelegd in het Verdrag inzake de rechten van het kind. De kinderen zijn sinds 21 februari 2012 onder toezicht gesteld en zijn uit huis geplaatst. De ouders hebben aangegeven dat zij de uithuisplaatsingen accepteren, maar willen meer inspraak in belangrijke beslissingen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders, ondanks hun betrokkenheid, niet in staat zijn om samen te werken met de gecertificeerde instelling en dat dit niet in het belang van de kinderen is.
Het hof heeft geconcludeerd dat de belangen van de kinderen, die recht hebben op duidelijkheid en stabiliteit in hun opvoedingssituatie, zwaarder wegen dan het belang van de ouders om het gezag te behouden. De ouders blijven echter altijd de ouders van de kinderen en behouden het recht op informatie en contact, voor zover dit in het belang van de kinderen is. De beschikking van de rechtbank is dan ook bekrachtigd.