ECLI:NL:GHARL:2018:3037

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
200.224.233/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over minderjarige kinderen en de rol van ouders in de opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun drie minderjarige kinderen. De ouders, die in hoger beroep zijn gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, hebben verzocht om de beëindiging van het gezag niet te bekrachtigen. De rechtbank had eerder op 27 juni 2017 besloten het gezag van de ouders te beëindigen, omdat de ontwikkeling van de kinderen ernstig werd bedreigd en de ouders niet in staat waren om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.

Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan, zoals vastgelegd in het Verdrag inzake de rechten van het kind. De kinderen zijn sinds 21 februari 2012 onder toezicht gesteld en zijn uit huis geplaatst. De ouders hebben aangegeven dat zij de uithuisplaatsingen accepteren, maar willen meer inspraak in belangrijke beslissingen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders, ondanks hun betrokkenheid, niet in staat zijn om samen te werken met de gecertificeerde instelling en dat dit niet in het belang van de kinderen is.

Het hof heeft geconcludeerd dat de belangen van de kinderen, die recht hebben op duidelijkheid en stabiliteit in hun opvoedingssituatie, zwaarder wegen dan het belang van de ouders om het gezag te behouden. De ouders blijven echter altijd de ouders van de kinderen en behouden het recht op informatie en contact, voor zover dit in het belang van de kinderen is. De beschikking van de rechtbank is dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.224.233/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/171359 / FA RK 16/3127)
beschikking van 29 maart 2018
inzake
[verzoeker]en
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. E.Tj. van Dalen te Groningen,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.de gecertificeerde instelling

Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Groningen,
verder te noemen: de GI,

2.[de pleegmoeder] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: de pleegmoeder van [de minderjarige2] ,

3.[de pleegouders] ,

wonende te [C] ,
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige3] ,

4.[de gezinshuisouders] ,

wonende te [D] ,
verder te noemen: de gezinshuisouders van [de minderjarige1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 27 juni 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 27 september 2017;
- een brief van mr. Van Dalen van 6 oktober 2017 met productie(s);
- het verweerschrift met productie(s);
- een op verzoek van het hof toegestuurd e-mailbericht van de GI van 12 maart 2018 met
productie(s).
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] , (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in]
2003, heeft bij brief aangegeven zijn mening in deze zaak niet kenbaar te willen maken.
2.3
De minderjarige [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in]
2005, heeft per brief haar mening met betrekking tot het verzoek aan het hof kenbaar gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 13 maart 2018 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de raad is de heer [E] verschenen. Namens de GI is de heer [F] verschenen. Voorts is de heer [G] , pleegvader van [de minderjarige3] , verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- wijlen [H] , geboren [in] 2000;
- [de minderjarige1] ;
- [de minderjarige2] en
- [de minderjarige3] (verder te noemen: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2007 (ten aanzien van de drie laatstgenoemde kinderen verder ook te noemen: de kinderen).
3.2
De kinderen staan onder toezicht sinds 21 februari 2012 en zijn na een daartoe op
3 februari 2014 verstrekte machtiging vanaf 5 februari 2014 uit huis geplaatst. De maatregelen zijn nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 21 februari 2018.
3.3
[de minderjarige1] verblijft sinds eind december 2016 in een gezinshuis in [D] , [de minderjarige2] verblijft sinds maart 2015 bij haar huidige pleegmoeder en [de minderjarige3] verblijft sinds februari 2014 bij de huidige pleegouders.
3.4
Bij de bestreden beschikking van 27 juni 2017 is het (gezamenlijk) gezag van de ouders over de kinderen beëindigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders zijn met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van
27 juni 2017. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag alsnog af te wijzen.
4.2
De raad heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat - gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie - niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.4
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en na eigen weging tot de zijne maakt, van oordeel dat aan voornoemde wettelijke vereisten is voldaan en dat de rechtbank op goede gronden het gezag van de ouders over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] heeft beëindigd. Het hof voegt hier het volgende aan toe.
5.5
De ouders hebben ter zitting aangegeven dat zij accepteren dat het perspectief van de kinderen niet meer bij hen ligt. Het instellen van het hoger beroep tegen de bestreden beschikking lijkt voornamelijk ingegeven te zijn door het feit dat de ouders en de GI al jaren niet in staat zijn om tot enige vorm van samenwerking te komen. De ouders zeggen zich buitenspel gezet te voelen. Zij willen graag meer inspraak ten aanzien van belangrijke beslissingen die de kinderen betreffen en meer bij [de minderjarige2] en [de minderjarige3] betrokken worden, zoals zij dat ook bij [de minderjarige1] worden door de gezinshuisouders van [de minderjarige1] . Al geven de ouders nu aan de uithuisplaatsingen te accepteren, tot niet lang geleden stond het verblijf van de kinderen toch vaak ter discussie. Ook waren er geschillen over de omgang met de kinderen en over de benodigde toestemming van de ouders voor zaken als het aanvragen van een ID. Dit heeft veel onrust gegeven bij de kinderen.
Wat hier ook van zij; de ouders erkennen nu dat het perspectief van de kinderen niet bij hen ligt. [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] hebben alle drie recht op duidelijkheid over hun opvoedingsperspectief en op een ongestoorde hechting in het pleeggezin. Aan dat belang moet zwaarwegende betekenis worden gehecht. Als thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoort en niet langer het doel is van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, zoals hier het geval is, blijft bij een jaarlijkse verlenging van de maatregelen de discussie en onzekerheid over de verblijfplaats voortduren en dat is niet in het belang van de kinderen. Het is in het belang van zowel [de minderjarige1] , als [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , dat voor hen en alle betrokkenen, onder wie de pleegouders en gezinshuisouders (hechting is een wederzijds proces), duidelijk is dat zij (in ieder geval) tot hun volwassenheid opgevoed en verzorgd blijven worden door hun pleegouders/gezinshuisouders en dat er duidelijkheid is over de rol op afstand die de ouders in hun leven kunnen innemen. Genoemde belangen van de kinderen prevaleren naar het oordeel van het hof boven het belang van de ouders bij behoud van het gezag.
[de minderjarige1]
5.6
Het hof heeft van [de minderjarige1] geen recente informatie over wat hij van de gezagsbeëindiging vindt. Wel blijkt uit het dossier dat [de minderjarige1] sinds de uithuisplaatsing al op meerdere plekken heeft gewoond, dat het met hem in het vorige gezinshuis niet goed ging en dat het in het huidige gezinshuis wel goed met hem lijkt te gaan. Hij heeft daar blijkbaar zijn plek gevonden. Ook de ouders zijn ingenomen met deze plaatsing en hebben goed contact met de gezinshuisouders. Het is juist voor [de minderjarige1] na alle onrust rond zijn eerdere woonplekken belangrijk dat hij zich nu ongestoord kan ontwikkelen.
[de minderjarige2]
5.7
heeft het hof geschreven dat zij wil dat haar ouders stoppen met het aanvragen van rechtszaken en het prima vindt dat de heer Danker haar voogd is. Uit het dossier blijkt dat [de minderjarige2] , die nu drie jaar in het huidige gezinshuis woont, sinds juli 2017 op haar verzoek geen contact meer met haar ouders heeft en dat dit haar rust geeft.
[de minderjarige3]
5.8
woont sinds ruim vier jaar in hetzelfde pleeggezin. Hij heeft een omgangsregeling met zijn ouders die op zijn verzoek begeleid is.
5.9
De wens van de ouders om toch het gezag te houden ondanks hun instemming met de uithuisplaatsingen van de kinderen begrijpt het hof. Zij hebben aangegeven het gevoel te hebben dan helemaal te zijn buitengesloten van de kinderen. Zij zijn, ook al loopt de samenwerking met de GI moeizaam, erg betrokken bij de kinderen en hebben toen [de minderjarige1] niet op zijn plek zat in het vorige gezinshuis daar terecht veel zorgen over gehad en geuit.
Het hof ziet echter geen mogelijkheden om het verder opgroeien van de kinderen in hun huidige omgeving met voortduring van gezag of in een vrijwillig kader te laten gebeuren. Daarvoor is er te veel onrust en gebrek aan samenwerking rond beslissingen over de kinderen en dat is niet goed voor ze. In het geval van [de minderjarige2] geeft zij dit zelf ook uitdrukkelijk aan. Nogmaals, duidelijkheid voor de kinderen over hun perspectief, hechting en rust in hun opvoedingssituatie (die is er niet bij het jaarlijks verlengen van ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing) weegt zwaarder dan het belang van de ouders om gezag te houden.
5.1
Het hof wenst ten overvloede nog op te merken dat het feit dat het gezag van de ouders over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] beëindigd zal zijn, niet met zich brengt dat zij voor de kinderen minder belangrijk zijn of dat zij geen rol meer in het leven van de kinderen spelen. Immers, de ouders zullen ondanks de beëindiging van het gezag altijd de ouders van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] blijven. Zij houden het recht op informatie over de ontwikkeling van de kinderen en op contact met de kinderen voor zover het belang van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en/of [de minderjarige3] zich hiertegen niet verzet.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
27 juni 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, J.G. Idsardi en
A.W. Jongbloed, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 29 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.