In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot terugverhuizing van de vrouw naar [A] en de wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, had de rechtbank verzocht de vrouw te gelasten terug te verhuizen naar [A] en de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind te wijzigen naar zijn adres. De vrouw, verzoekster in het incidenteel hoger beroep, verzocht om de zorgregeling te wijzigen zodat de minderjarige afwisselend een week bij de man en een week bij de vrouw zou verblijven.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 21 maart 2017 bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de rechtbank het verzoek van de man om de vrouw te gelasten terug te verhuizen naar [A] op goede gronden heeft afgewezen. De vrouw had in januari 2017 een dochter gekregen, wat een wijziging van omstandigheden betekende. Het hof concludeerde dat de huidige zorgregeling, waarbij de minderjarige per twee weken bij beide ouders verblijft, in het belang van het kind is en dat er geen noodzaak was om deze te wijzigen. De man had onvoldoende onderbouwd dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem moest worden vastgesteld. Het hof benadrukte dat de huidige regeling goed functioneert en dat er geen belastende omstandigheden zijn die een wijziging rechtvaardigen.
De beslissing van het hof bevestigt het belang van een gelijkwaardig ouderschap en de noodzaak om de belangen van de minderjarige voorop te stellen. De uitspraak onderstreept dat wijzigingen in de zorgregeling goed onderbouwd moeten zijn en dat de bestaande afspraken tussen ouders gerespecteerd dienen te worden, tenzij er significante veranderingen in de omstandigheden zijn.