ECLI:NL:GHARL:2018:3033

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
200.217.795/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot terugverhuizing afgewezen in het kader van gelijkwaardig ouderschap en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot terugverhuizing van de vrouw naar [A] en de wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, had de rechtbank verzocht de vrouw te gelasten terug te verhuizen naar [A] en de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind te wijzigen naar zijn adres. De vrouw, verzoekster in het incidenteel hoger beroep, verzocht om de zorgregeling te wijzigen zodat de minderjarige afwisselend een week bij de man en een week bij de vrouw zou verblijven.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 21 maart 2017 bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de rechtbank het verzoek van de man om de vrouw te gelasten terug te verhuizen naar [A] op goede gronden heeft afgewezen. De vrouw had in januari 2017 een dochter gekregen, wat een wijziging van omstandigheden betekende. Het hof concludeerde dat de huidige zorgregeling, waarbij de minderjarige per twee weken bij beide ouders verblijft, in het belang van het kind is en dat er geen noodzaak was om deze te wijzigen. De man had onvoldoende onderbouwd dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem moest worden vastgesteld. Het hof benadrukte dat de huidige regeling goed functioneert en dat er geen belastende omstandigheden zijn die een wijziging rechtvaardigen.

De beslissing van het hof bevestigt het belang van een gelijkwaardig ouderschap en de noodzaak om de belangen van de minderjarige voorop te stellen. De uitspraak onderstreept dat wijzigingen in de zorgregeling goed onderbouwd moeten zijn en dat de bestaande afspraken tussen ouders gerespecteerd dienen te worden, tenzij er significante veranderingen in de omstandigheden zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.217.795/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/167125 / FA RK 16-1267)
beschikking van 29 maart 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. F. Gosselaar te Winschoten,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.G.H. van Dijk te Groningen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 21 maart 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 20 juni 2017;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Gosselaar van 11 juli 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Gosselaar van 22 februari 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 maart 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Van Dijk werd tevens vergezeld van een stagiaire.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2011 (verder te noemen: [de minderjarige] ), over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
In het door partijen ondertekende ouderschapsplan d.d. 6 mei 2015 zijn zij overeengekomen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw.
3.4
Voorts zijn partijen in hun ouderschapsplan onder meer het volgende overeengekomen:
"
1. De ouders verklaren in de nabijheid van elkaar te blijven wonen, binnen een straal van7 km, ter bevordering van het gezamenlijk ouderschap. Dit doen ouders onder andere zodat [de minderjarige] op dezelfde school kan blijven, een school in de plaats [A] .
Mocht de vader of de moeder buiten een straal van 7 km gaan wonen of een andere baan krijgen die invloed heeft op de zorgverdeling, dan wordt de zorgverdeling opnieuw bekeken. Met dien verstande dat diegene die buiten de genoemde 7 km gaat wonen zorg draagt voor het vervoer van en naar school in [A] en ook van en naar de andere ouder. De kosten die hiermee eventueel gemoeid gaan, zijn voor de ouder die besluit te verhuizen. Die ouder, die besluit te verhuizen zorgt er ook voor dat [de minderjarige] niet hoeft over te blijven op school. Mocht daarbij oppas noodzakelijk zijn, dan wordt eerst aan de andere ouder gevraagd of hij of zij dat op zich wil nemen. Ook hier geldt dat de eventuele kosten die gemaakt moeten worden voor de oppas voor rekening komen voor de ouder die gaat verhuizen."
Ook zijn partijen overeengekomen dat over ingrijpende wijzigingen in hun persoonlijke situatie, waaronder bijvoorbeeld een verhuizing, minimaal drie maanden van te voren de andere ouder zal worden geïnformeerd.
3.5
Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zijn partijen in hun ouderschapsplan een regeling overeengekomen waarbij [de minderjarige] per 2 weken:
- van zaterdag 12.00 uur tot woensdag 11.30 uur bij de vrouw verblijft (4 dagen,
4 nachten);
- van woensdag 11.30 uur tot maandag 10.00 uur bij de man verblijft (5 dagen,
5 nachten),
- van maandag 10.00 uur tot woensdag 17.00 uur bij de vrouw verblijft (2,5 dagen,
2 nachten),
- van woensdag 17.00 uur tot zaterdag 12.00 uur bij de man verblijft (2,5 dagen en
3 nachten), etc.
3.6
Bij inleidend verzoekschrift heeft de man de rechtbank op 13 mei 2016 verzocht de vrouw te gelasten in het belang van [de minderjarige] terug te keren naar [A] , dan wel subsidiair te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] wordt gewijzigd, in die zin dat voortaan als hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] zal gelden het huisadres van de man, zijnde [a-straat 1] te [A] , en dat [de minderjarige] voortaan het adres van de man zal volgen.
3.7
De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd en de rechtbank op 20 juni 2016 verzocht de verzoeken van de man af te wijzen. Voorts heeft de vrouw bij wijze van zelfstandig tegenverzoek, voor zover hier van belang, de rechtbank verzocht het ouderschapsplan van partijen aan te vullen (het hof begrijpt: te wijzigen) in die zin dat [de minderjarige] om de week een week bij de man c.q. de vrouw verblijft.
3.8
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de hiervoor onder 3.6 en 3.7 vermelde verzoeken van de man en de vrouw afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil of de vrouw terug dient te verhuizen naar [A] , of de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] dient te worden gewijzigd en of de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [de minderjarige] dient te worden gewijzigd, in die zin dat [de minderjarige] afwisselend een week bij de man en een week bij de vrouw zal verblijven.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof de beschikking van 21 maart 2017 voor het bestreden deel te vernietigen en opnieuw beschikkende te beslissen als in het inleidend verzoekschrift zijdens de man is verzocht.
4.3
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en is op haar beurt met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt het hof de beschikking van 21 maart 2017 voor het bestreden deel te vernietigen en opnieuw beschikkende de zorgregeling te wijzigen in die zin dat [de minderjarige] afwisselend een week bij de man en de week daarop bij de vrouw zal verblijven, zijnde de even weken bij de man en de oneven weken bij de vrouw.

5.De motivering van de beslissing

Terugverhuizing van de vrouw naar [A]

5.1
Het hof is van oordeel dat de rechtbank het verzoek van de man om de vrouw te gelasten om terug te verhuizen naar [A] op goede gronden heeft afgewezen. Het hof neemt, na eigen onderzoek, de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking over en maakt deze tot de zijne. Naar het oordeel van het hof maakt met name het feit dat de vrouw op 18 januari 2017 een dochter heeft gekregen voor wie zij samen met haar nieuwe partner de zorg draagt, dat sprake is van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de situatie zoals die was ten tijde van het opstellen van het ouderschapsplan, waardoor van de vrouw niet gevergd kan worden dat zij thans terugverhuist naar [A] . Het hof neemt bij dit oordeel ook in aanmerking dat beide partijen ter zitting naar voren hebben gebracht dat het goed gaat met [de minderjarige] en dat hij het in het gezin van de vrouw naar zijn zin heeft. Nu de verhuizing van de vrouw niet heeft geleid tot veranderingen in de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, en sprake is van een min of meer gelijkwaardig ouderschap, bestaat naar het oordeel van het hof geen aanleiding om het verzoek van de man toe te wijzen. Dat [de minderjarige] vanuit [B] zoals de man stelt - en overigens door de vrouw wordt betwist - 23 kilometer dient te reizen naar school, en op de dagen dat hij bij de vrouw verblijft niet met vriendjes kan spelen, zijn naar het oordeel van het hof geen omstandigheden die zodanig belastend zijn voor [de minderjarige] dat tot een ander oordeel moet worden gekomen.
5.2
De bestreden beschikking zal gelet op het vorenstaande worden bekrachtigd voor zover daarbij het verzoek van de man om de vrouw te gelasten terug te verhuizen naar [A] is afgewezen.
De hoofdverblijfplaats en de zorgregeling
5.3
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.4
De man heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] aldus dient te worden gewijzigd dat deze bij hem wordt bepaald. Partijen zijn in hun ouderschapsplan overeengekomen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw en zij zijn een min of meer gelijkwaardig ouderschap overeengekomen, waarbij [de minderjarige] per twee weken zes dagen bij de vrouw en acht dagen bij de man verblijft. Dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft gekregen was gelet op de feitelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen derhalve slechts een formaliteit. De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is als gevolg van de verhuizing van de vrouw naar [B] niet gewijzigd. Het hof ziet daarom ook geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen. Het hof volgt de man niet in zijn stelling dat het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem beter waarborgt dat de situatie zoals die partijen voor ogen stond ten tijde van het opstellen van het ouderschapsplan blijft bestaan, nu de man deze stelling niet nader heeft onderbouwd.
5.5
De bestreden beschikking zal gelet op dit alles worden bekrachtigd voor zover daarbij het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen en bij hem te bepalen is afgewezen.
5.6
De vrouw heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [de minderjarige] dient te worden gewijzigd. Partijen zijn in hun ouderschapsplan een gedetailleerde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [de minderjarige] overeengekomen. Niet gebleken is dat deze regeling in het belang van [de minderjarige] dient te worden gewijzigd. Dat er per twee weken sprake is van vier wisselmomenten, is een omstandigheid waarmee partijen ten tijde van het opstellen van hun ouderschapsplan rekening hebben gehouden dan wel hebben kunnen houden. Dit is bovendien naar het oordeel van het hof ook niet een zodanig belastende omstandigheid voor [de minderjarige] dat de huidige zorgregeling op grond daarvan dient te worden gewijzigd. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat partijen ter zitting naar voren hebben gebracht dat de wisselmomenten goed verlopen. Voor zover de vrouw het in het belang van [de minderjarige] vindt dat hij ook eens in het weekend bij (het gezin van) de vrouw verblijft, constateert het hof dat ook dit geen omstandigheid is op grond waarvan de huidige, zorgvuldig overeengekomen zorgregeling dient te worden gewijzigd. Het hof tekent hierbij nog wel aan dat de man ter zitting naar voren heeft gebracht dat hij bereid is om mee te denken ten aanzien van deze wens van de vrouw. Het hof gaat ervan uit dat het partijen, in het belang van [de minderjarige] , zal lukken om hierover constructief met elkaar te overleggen.
5.7
De bestreden beschikking zal gelet op het vorenstaande worden bekrachtigd voor zover daarbij het verzoek van de vrouw om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [de minderjarige] te wijzigen is afgewezen.
5.8
Op grond van al het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 21 maart 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, A.W. Beversluis en M. Weissink, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 29 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.