ECLI:NL:GHARL:2018:3025

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
200.222.726/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van beschermingsbewind en beoordeling van de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een beschermingsbewind. De rechthebbende, geboren in 1948, had verzocht om het bewind op te heffen dat in 2013 was ingesteld vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand als gevolg van niet-aangeboren hersenletsel. De rechthebbende stelde dat hij in staat was zijn eigen vermogen te beheren en dat de relatie met de bewindvoerder verstoord was. Het hof heeft echter geoordeeld dat de rechthebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat. De rechthebbende had een aanzienlijke schuldenlast van meer dan € 72.000,- en het hof was van mening dat hij de ernst van zijn situatie niet voldoende kon overzien. Ondanks zijn verzoek om opheffing, concludeerde het hof dat het risico op nieuwe schulden nog steeds aanwezig was, mede gezien zijn eerdere ervaringen en het feit dat hij recentelijk meerdere keren naar Armenië had gereisd zonder zijn schulden te verminderen. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het verzoek tot opheffing van het bewind werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.222.726/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 5697516 BM VERZ 17-234)
beschikking van 27 maart 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. M. Mulderij-Anker te Zwolle,
en
[de bewindvoerder],
kantoorhoudend te [B] ,
verder te noemen: de bewindvoerder.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de zoon van rechthebbende],
wonende te [C] ,
verder te noemen: de zoon van de rechthebbende.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 8 juni 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.2. Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 7 september 2017;
- het verweerschrift van de bewindvoerder met productie(s);
- een journaalbericht van mr. M. Mulderij-Anker van 6 oktober 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. M. Mulderij-Anker van 26 oktober 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 maart 2018 plaatsgevonden. De rechthebbende en zijn advocaat, alsmede de bewindvoerder, zijn daarbij verschenen.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1948.
3.2
Bij beschikking van de kantonrechter te Zwolle van 20 maart 2013 is ten behoeve van de rechthebbende een beschermingsbewind ingesteld vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand ten gevolge van (niet aangeboren) hersenletsel.
3.3
De rechthebbende heeft bij brief, ingekomen bij de rechtbank op 3 februari 2017, verzocht het bewind op te heffen omdat hij zelf zijn vermogen weer kan beheren en de relatie tussen hem en de bewindvoerder verstoord is.
3.4
In de bestreden beschikking is het verzoek van de rechthebbende afgewezen.

4.4. De omvang van het geschil

In geschil is het beschermingsbewind. De rechthebbende verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het beschermingsbewind alsnog op te heffen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
5.2
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.3
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het eens met de beslissing van de kantonrechter om het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind af te wijzen. Ook naar het oordeel van het hof heeft de rechthebbende niet aannemelijk gemaakt dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat of voortzettering ervan niet zinvol is.
5.4
Gebleken is dat het bewind destijds is ingesteld in verband met de gevolgen van (niet aangeboren) hersenletsel, waaronder geheugenverlies. Uit de stukken is gebleken dat sprake is van een totale schuldenlast van ruim € 72.000,-.
5.5
Het hof heeft niet de indruk dat de rechthebbende de ernst en de (mogelijke) gevolgen van deze schuldenlast beseft, noch dat hij zich inzet om de verantwoordelijkheid voor deze schuldenlast op zich te nemen en toe te werken naar een oplossing hiervoor. Zo is tot op heden geen gebruik gemaakt van het voorstel van de bewindvoerder om de mogelijkheden van een schuldentraject te onderzoeken. Daarbij valt er op te wijzen dat de rechthebbende heeft verklaard dat de meeste schulden zijn ontstaan in het begin na zijn herseninfarct toen hij een periode 'van de wereld was' en door de bemoeienis van derden. Dit impliceert dat de rechthebbende de schulden niet wil aflossen omdat hij meent daarvoor niet verantwoordelijk te zijn.
5.6
Hoewel de rechthebbende stelt dat hij ondanks de restverschijnselen van het opgelopen hersenletsel nu zelf zijn vermogen weer kan beheren, oordeelt het hof het risico op het ontstaan van nieuwe schulden, al dan niet als gevolg van misbruik door derden (zoals eerder het geval was), nog steeds aanwezig. Zo is het hof bijvoorbeeld gebleken dat recentelijk een auto op naam van de rechthebbende heeft gestaan zonder dat de rechthebbende daar kennis van had met schulden aan de belastingdienst tot gevolg. Ook is het hof gebleken dat de rechthebbende sinds 2016 vier keer naar Armenië is afgereisd met toestemming van de bewindvoerder. De bewindvoerder heeft hierbij toegelicht dat hij de rechthebbende ten minste twee maal te hulp is moeten komen. Eenmaal doordat de rechthebbende vervroegd wilde terugkeren en in het andere geval doordat de rechthebbende een pinpas, benodigd voor het opnemen van geld in Armenië, in Nederland had achtergelaten. Het hof vindt het, gelet op de schuldenlast en het beperkte inkomen van de rechthebbende (AOW/AIO), bijzonder dat de rechthebbende zo vaak naar Armenië heeft kunnen afreizen en geen gelden heeft aangewend om zijn schulden te verminderen. Een en ander klemt te meer omdat niet valt uit te sluiten dat de schuldenlast onveranderd oploopt. De bewindvoerder stelt dat daar geen sprake van is, maar blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank is er toen gesproken over een schuldenlast van circa € 60.000,-.
5.7
Gelet op de hoeveelheid schuldeisers zal opheffing van het bewind op zijn minst veel 'rompslomp' voor de rechthebbende geven, terwijl de rechthebbende het dossier dat de bewindvoerder hem heeft laten zien als "onzin papieren" omschreef. Het hof vindt aannemelijk dat de rechthebbende een en ander niet voldoende kan overzien. De rechthebbende schrijft of mailt naar eigen zeggen ook niet maar belt liever. De door de rechthebbende overgelegde medische verklaring van de arts [D] van 7 augustus 2017 biedt in het licht van het vorenstaande onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de rechthebbende zelf zijn vermogensrechtelijke belangen weer kan behartigen. In het desbetreffende gesprek met de arts is volgens de rechthebbende ook niet over zijn schuldenproblematiek gesproken. Bovendien geeft deze arts aan dat de rechthebbende in staat is
op grote lijnen(cursivering hof) zijn persoonlijke en materiële omstandigheden te overzien en te beoordelen.
5.8
Voor zover de rechthebbende heeft aangevoerd dat de relatie met de huidige bewindvoerder is verstoord zijn het hof geen gewichtige redenen gebleken als bedoeld in artikel 1:448 lid 2 BW. Integendeel, het dossier wekt de indruk dat de bewindvoerder zich uiterst coulant en meewerkend opstelt jegens de rechthebbende gelet op zijn toestemming voor de reizen naar Armenië en zijn ondersteuning van rechthebbende daarbij.

6.De slotsom

6.1
Het voorgaande leidt tot een bekrachtiging van de bestreden beschikking.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 8 juni 2017 waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, M.P. den Hollander en A.W. Jongbloed, bijgestaan door mr. A.T. Harkema als griffier en is op 27 maart 2018 in het openbaar uitgesproken.