ECLI:NL:GHARL:2018:3019

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
21-005446-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling medeplichtigheid aan woningoverval met overschrijding redelijke termijn in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 28 september 2015. De verdachte, geboren in 1989, was eerder vrijgesproken van medeplegen van een woningoverval, maar het hof heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor medeplichtigheid aan deze overval. De overval vond plaats op een oudere vrouw, waarbij zij werd bedreigd en vastgebonden. De verdachte heeft informatie verstrekt over de overval en wapens geleverd. Het hof heeft de strafmaat aangepast en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die niet aan de verdediging te wijten was. De beslissing van de rechtbank is bevestigd, met aanvulling en verbetering van de gronden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005446-15
Uitspraak d.d.: 3 april 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 28 september 2015 met parketnummer 18-850086-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 maart 2018 en 3 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling voor de feiten 1 primair, 2 en 3 tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest, hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot een bedrag van € 2.000,- waarbij de rest van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. E.P. Groot, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 28 september 2015, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte vrijgesproken van het onder 1. primair ten laste gelegde - kort gezegd - medeplegen van de overval - en heeft verdachte ter zake van
1. subsidiair medeplichtigheid aan diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, gepleegd door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III;
3. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie II,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, meewerken aan een intake ven volgen van een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek en deelname aan een gedragsinterventie (CoVa of CoVaplus-training). Verder heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.000,- en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor zover dit aan het oordeel van het hof onderworpen is op juiste wijze heeft beslist. Het hof zal het vonnis bevestigen met aanvulling en verbetering van de gronden. Het hof vult kort aan de overwegingen die leiden tot de conclusie dat er in geval van verdachte geen wettig en overtuigend bewijs is van een nauwe en bewuste samenwerking en dus dat verdachte dient vrijgesproken van medeplegen. Ook de motivering van de op te leggen straf wordt aangevuld en verbeterd.

Aanvulling: Bewijsoverwegingen

Het hof stelt op basis van het dossier nog het volgende vast.
Medeverdachte [medeverdachte 5] , verblijvende in de penitentiaire inrichting (P.I.), kan worden beschouwd als de organisator van de overval. Hij heeft medeverdachte [medeverdachte 1] , die hij kende van een eerdere, gezamenlijk doorgebrachte periode in een P.I., benaderd om de overval feitelijk uit te voeren. [medeverdachte 5] heeft vervolgens [medeverdachte 1] en verdachte met elkaar in contact gebracht, waarbij [medeverdachte 5] verdachte aanwees als informatieverstrekker en wapenleverancier.
Het hof ziet de overwegingen van de rechtbank, aangevuld met voorgaande overweging mede in het licht van een tapgesprek tussen [medeverdachte 5] en verdachte. In dat gesprek, dat gaat over de onderhavige overval, zegt [medeverdachte 5] dat verdachte
zich er niet in moet laten betrekkenen dat verdachte
[medeverdachte 5] die dingen maar moeten laten doen.
Dit brengt het hof met de rechtbank tot het oordeel dat de rol van verdachte als medeplichtig aan de overval moet worden bestempeld.

Aanvulling en verbetering: de op te leggen straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een overval op een oudere vrouw in haar woning. Hierbij is ongeveer € 2.000,- buitgemaakt. Bij die overval is de vrouw aan handen en voeten vastgebonden en op een stoel gezet. Ook is zij woordelijk bedreigd terwijl een van de daders een breekijzer in zijn handen hield. Verdachte leverde informatie over de te halen buit, wees meerdere malen het huis aan, wees een geschikte plek om de vluchtauto in brand te steken en leverde wapens. Dat is een zeer ernstig feit, waarbij verdachte zich op geen enkele wijze rekenschap heeft gegeven van de gevolgen voor de bewoner. Overvallen als onderhavige hebben voor de slachtoffers vaak een grote impact, ook op langere termijn. Een dergelijk feit, ook afgezet tegen de rol van verdachte als medeplichtige, dient in de regel dan ook te worden bestraft met een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat het in het geval van verdachte gaat om een zeer vergaande vorm van medeplichtigheid die aan medeplegen grenst.
Daarnaast heeft verdachte zich nog schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een gaspistool en een taser.
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie, verdachte betreffende d.d. 12 februari 2018 blijkt dat verdachte niet eerder voor dergelijke feiten zoals onder 1 bewezen is verklaard is veroordeeld. Wel is verdachte eenmaal eerder onherroepelijk veroordeeld wegens wapenbezit.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies d.d. 12 maart 2018. Hieruit blijkt onder meer het volgende. Verdachte kwam in het kader van het Penitentiair Programma op 13 juli 2016 op vrije voeten. Sindsdien staat verdachte in contact met de reclassering, heeft hij een behandeling bij de polikliniek van de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord voortgezet en positief afgerond. Tijdens zijn verblijf in de PI heeft verdachte reeds een CoVa (Cognitieve Vaardigheidstraining) afgerond. De reclassering beoordeelt het contact met verdachte als probleemloos. Verdachte heeft zich telkens goed en positief opgesteld. Hij heeft al enige tijd weer een betaalde baan en heeft goed contact met zijn ex-partner en met hun dochter.
De raadsman heeft ter zitting van het hof verzocht om een straf op te leggen gelijk aan de door de rechtbank opgelegde straf. Hij heeft dit onderbouwd met een verwijzing naar dit rapport van de reclassering en heeft tevens verzocht om rekening te houden met het forse tijdsverloop.
Het hof komt tot een andere, beperktere bewezenverklaring dan de advocaat-generaal. Dit werkt door in de strafoplegging.
Gelet op voorgaande is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van 4 jaren waarvan 2 jaren voorwaardelijk in beginsel passend en noodzakelijk is. Het hof houdt echter rekening met de overschrijding van de redelijke termijn welke is gelegen tussen het moment van instellen van het hoger beroep op 28 september 2015 en de einduitspraak van het hof op 3 april 2018. Deze overschrijding is niet aan de verdediging te wijten. Daarnaast houdt het hof rekening met de openheid van zaken die verdachte vanaf zijn verhoren bij de politie heeft gegeven. Het hof zal daarom de op te leggen straf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgelegd door de rechtbank. Deze straf is gelijk aan de straf die door de rechtbank aan verdachte was opgelegd. Het onvoorwaardelijke deel van de straf is gelijk aan de duur van het voorarrest. Uit het hiervoor aangehaalde rapport van de reclassering blijkt dat verdachte (deels) al aan de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn opgelegd heeft voldaan, hoewel nog niet in dit kader van bijzondere voorwaarden. Het hof laat de wenselijkheid en duur van het uitvoeren van de bijzondere voorwaarden daarom ter beoordeling aan de reclassering, zoals ook min of meer reeds is vastgelegd in het vonnis van de rechtbank.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 3 april 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.