ECLI:NL:GHARL:2018:3017

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
21-005444-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling medeplichtigheid aan een woningoverval met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van medeplichtigheid aan een woningoverval die plaatsvond op 24 augustus 2014 in Groningen. De overval werd gepleegd door twee mannen, waarbij de benadeelde partij, een oudere vrouw, werd bedreigd en vastgebonden. De verdachte heeft voorafgaand aan de overval ondersteunende handelingen verricht, zoals het voorverkennen van de woning en het besturen van een auto die als vluchtauto diende. Het hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de verdachte zelf de overval heeft gepleegd, maar dat hij wel medeplichtig was door zijn rol in de voorbereiding. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan de diefstal. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, vastgesteld op € 2.000,-.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005444-15
Uitspraak d.d.: 3 april 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 september 2015 met parketnummer 18-830350-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven te [adres 1] ,
maar volgens eigen opgave ter zitting in het kader van een penitentiair programma uit anderen hoofde verblijvende te [adres 2] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 maart 2018 en 3 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot een bedrag van € 2.000,-, waarbij de rest van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. S. Urcun, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 28 september 2015, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte algeheel vrijgesproken van het - telkens kort gezegd - onder 1. primair ten laste gelegde medeplegen van de diefstal met geweld en het (toen nog) 1. subsidiair ten laste gelegde medeplegen van diefstal, het onder 2. ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van een gaspistool en het onder 3. ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van een taser. Het bevel tot voorlopige hechtenis is opgeheven en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] is niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 24 augustus 2014, te Groningen, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (een) gro(o)t(e) geldbedrag(en) van (in totaal) ongeveer 2.000, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan (een) ander(en) dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [benadeelde] op een stoel aan handen en voeten met tie-wraps heeft/hebben vastgebonden en/of die [benadeelde] een (gas)pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd heeft/hebben gezet en/of van die [benadeelde] geld en/of autosleutels en/of de pinpas heeft/hebben geëist en/of naar de kluis heeft/hebben gevraagd, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) zichtbaar voor die [benadeelde] een koevoet en/of breekijzer en/of een (gas)pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en/of een stroomstootwapen (taser) in handen had(den) en/of tegen die [benadeelde] zei(den) (zakelijk weergegeven) dat ze zich niet mocht bewegen want anders zou er iets gebeuren;
1. subsidiair:
dat [medeverdachte 1] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)nen op of omstreeks
24 augustus 2014, te Groningen, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (een) gro(o)t(e) geldbedrag(en) van (in totaal) ongeveer 2.000, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan
(een) ander(en) dan aan die [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s), waarbij die [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en/of dat/die geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming
en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of
gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) die [benadeelde] op een stoel aan handen en voeten met tie-wraps heeft/hebben vastgebonden en/of die
[benadeelde] een (gas)pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd heeft/hebben gezet en/of van die [benadeelde] geld en/of autosleutels en/of de pinpas heeft/hebben geëist en/of naar de kluis heeft/hebben gevraagd, terwijl die [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s)
zichtbaar voor die [benadeelde] een koevoet en/of breekijzer en/of een (gas)pistool en/of een stroomstootwapen (taser) in handen had(den) en/of tegen die [benadeelde] zei(den) (zakelijk weergegeven) dat ze zich niet mocht bewegen want anders zou er iets gebeuren
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s) op of omstreeks de periode van 16 tot en met 24 augustus 2014 te Groningen, althans in de provincie Groningen en/of Friesland, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid. middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest door
- het doen van de voorverkenning, bestaande uit het rijden naar en/of rijden langs en/of observeren van de te overvallen woning en/of het vinden van een mogelijke vluchtroute en/of
- het doen van een voorverkenning, bestaande uit het vinden van een geschikte plek waar het door misdrijf verkregen voertuig achtergelaten en/of in brand gestoken zou kunnen worden en/of
- het reizen naar Groningen vanuit den Bosch en/of Arnhem in een tweede auto, zodat het andere, door misdrijf verkregen voertuig daar achtergelaten kon worden en/of
- het onderhouden van (telefonisch) contact met en/of het optrekken met die [medeverdachte 1] voorafgaande aan en/of gedurende de avonden/of nacht waarop de overval heeft plaatsgevonden en/of na afloop van de overval en/of
- waardoor [medeverdachte 1] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) in de gelegenheid werden gesteld om de overval te plegen en/of er vervolgens met de buit vandoor te gaan;
1. meer subsidiair:
hij op of omstreeks 24 augustus 2014, te Groningen, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen (een) gro(o)t(e) geldbedrag(en) van (in totaal) ongeveer 2.000, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
2:
hij op of omstreeks 24 augustus 2014 te Groningen, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) wapen(s) van categorie III, te weten een semi-automatisch gaspistool (merk Umarex, model Walther P22, kaliber 9mm), voorhanden heeft gehad;
3:
hij op of omstreeks 24 augustus 2014 te Groningen, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverwegingen feit 1

Feitelijke vaststellingen
Uit het dossier blijkt dat aangeefster [benadeelde] in de nacht van 24 augustus 2014 tussen 1.30 uur en 2.15 uur door twee mannen in haar woning aan de [adres] in Groningen is overvallen. Er werd haar naar geld, pinpas, autosleutels en de kluis gevraagd. Er is ongeveer € 2.000,- buitgemaakt. De politie trof kort na de overval een brandende BMW aan vlakbij de A7 te Leek. De BMW bleek enkele dagen daarvoor gestolen.
Medeverdachte [medeverdachte 1] is als getuige ter zitting in eerste aanleg in de zaak van verdachte gehoord. Hij heeft onder meer verklaard dat hij één van de twee overvallers was en dat hij het niet alleen heeft gedaan. Hij heeft verder verklaard dat hij tijdens de overval met meerdere personen was maar dat hij geen namen wil noemen. Ook heeft hij verklaard dat hij samen met [medeverdachte 4] een paar keer langs de woning is gereden, dat [medeverdachte 4] de vluchtroute heeft uitgestippeld en heeft gezegd waar ze de auto het best in de brand konden steken. De buit zou worden verdeeld over de medeverdachte [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zou van zijn deel van de buit ‘ook de andere jongens’ voor zijn rekening nemen. [1]
Uit de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 4] blijkt het volgende. [medeverdachte 4] , wonende in Groningen, had het weekend voor de overval met [medeverdachte 1] (die elders woonde) afgesproken. [medeverdachte 4] stapte die dag op het hoofdstation te Groningen zoals afgesproken bij [medeverdachte 1] in de auto, een Volkswagen Polo. Verdachte (door [medeverdachte 4] aangeduid als ‘de Turkse of Arabische jongen’) zat achterin. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] bespraken in het bijzijn van verdachte dat [medeverdachte 1] van medeverdachte [medeverdachte 5] had gehoord dat [medeverdachte 4] ‘had gezien dat iemand veel geld had’ en [medeverdachte 1] vroeg of [medeverdachte 4] die bewuste plaats wilde laten zien. [medeverdachte 4] is daarna tezamen met [medeverdachte 1] en verdachte twee keer langs de bewuste woning gereden waarbij [medeverdachte 4] het huis heeft aangewezen.
De week erop, op 23 augustus 2014, had [medeverdachte 4] weer met [medeverdachte 1] afgesproken, ditmaal bij de Martiniplaza. Het was rond 20:00 uur. [medeverdachte 4] zag de Volkswagen Polo met daarin verdachte achter het stuur en – naar later bleek: medeverdachte [medeverdachte 3] als bijrijder - en ook een BMW met daarin [medeverdachte 1] . [medeverdachte 4] stapte in de BMW bij [medeverdachte 1] , die vroeg hem of hij nog een keer de bewuste woning wilde laten zien. [medeverdachte 4] is toen met [medeverdachte 1] wederom langs de woning gereden. De Volkswagen Polo met daarin verdachte en [medeverdachte 3] reed achter hen aan. Daarna zijn [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] doorgereden naar de parallelweg langs de A7 om te kijken naar een plek waar ze de BMW in brand konden steken. De Polo reed de gehele tijd achter ze aan. Op die parallelweg zijn alle vier personen uitgestapt en spraken [medeverdachte 1] , verdachte en [medeverdachte 3] met elkaar over de plek waar ze de auto het best in brand konden steken. Daarna zijn de vier personen in de twee auto’s weer teruggereden naar de [adres] , waar de BMW is achtergelaten. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] zijn in de Volkswagen Polo gestapt bij verdachte en [medeverdachte 3] , waarna ze gevieren naar Martiniplaza zijn gereden. Tijdens deze rit werd er gesproken over dat er nog getankt moest worden ‘om die BMW in de fik te steken’. Aangekomen bij Martiniplaza liep [medeverdachte 1] mee naar de scooter van [medeverdachte 4] en vroeg hem naar de wapens. [medeverdachte 4] overhandigde [medeverdachte 1] daarop een plastic tas met daarin een alarmpistool en een taser. [medeverdachte 4] is daarna naar huis gegaan. [2]
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij de Turkse jongen is waar [medeverdachte 4] over heeft verklaard. Ook heeft hij verklaard dat hij één keer met [medeverdachte 1] in Groningen was en dat hij daarna nog een keer met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] naar Groningen is geweest. Die laatste keer is hij in Groningen telkens samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] geweest, aldus verdachte.
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat hij op 23 augustus 2014 met [medeverdachte 1] en verdachte (‘de Turkse jongen’) vanuit Den Bosch naar Groningen is gereden, en dat ze diezelfde nacht gedrieën Groningen weer hebben verlaten. [3]
Uit telefoongegevens blijkt dat er op 23 augustus 2014 vanaf 14.35 uur tot 20.35 uur dertienmaal telefonisch contact is geweest tussen de telefoon van verdachte en die van [medeverdachte 1] . [4]
Het hof stelt verder vast dat, hoewel er geen enkel aanknopingspunt is om te veronderstellen dat er sprake is geweest van betrokkenheid bij de overval van anderen dan de hiervoor aangehaalde personen, niet duidelijk is geworden wie de tweede overvaller is geweest.
Geen medeplegen
Het hof concludeert op grond van voorgaande dat geen bewijs aanwezig is dat verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met een ander of anderen de overval heeft gepleegd. Verdachte dient daarom van het onder 1. primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Medeplichtigheid
Wel blijkt uit het voorgaande dat verdachte ondersteunende handelingen heeft verricht voorafgaand aan het gronddelict, te weten het gezamenlijk met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] voorverkennen van de woning een week voor de overval en het op 23 augustus 2014 gezamenlijk afreizen naar Groningen als bestuurder van een tweede auto (de Volkswagen Polo) zodat de vluchtauto (de BMW) na afloop van de overval kon worden achtergelaten. Daarbij heeft verdachte op die 23 augustus 2014 veelvuldig telefonisch contact onderhouden met [medeverdachte 1] , terwijl die [medeverdachte 1] in de BMW en verdachte samen met [medeverdachte 3] in de Volkswagen Polo onderweg waren naar Groningen. Verdachte is – zo heeft hij zelf aanvankelijk ter zitting van het hof verklaard – die avond in Groningen bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] geweest. Dit wordt ondersteund door hetgeen medeverdachte [medeverdachte 3] verklaart. Het hof gelooft verdachte niet in zijn latere verklaring ter zitting van het hof dat verdachte zonder de medeverdachten uit Groningen is vertrokken. [medeverdachte 3] verklaart dat verdachte tezamen met de medeverdachten is teruggereden naar Apeldoorn.
Voorts heeft verdachte gezamenlijk met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op de avond voor de overval wederom een voorverkenning verricht, waarbij ook is gekeken naar het vinden van een mogelijke vluchtroute en het doen van een voorverkenning van een geschikte plek om de vluchtauto achter te laten en in brand te steken. Vervolgens is – enkele uren voorafgaand aan de overval – de vluchtauto (BMW) in de directe nabijheid van de te overvallen woning achtergelaten, waarna [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] zijn ingestapt in de door verdachte bestuurde Volkswagen Polo, waarna [medeverdachte 1] het stuur overnam en verdachte op de achterbank is gaan zitten.
Niet kan worden vastgesteld dat het opzet van verdachte gericht was op – kort gezegd - het
medeplegen van een diefstal met
(bedreiging met) geweld, braak en inklimming. Wel valt vast te stellen dat het opzet van verdachte gericht was op het plegen van een diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en ook op de ondersteuning daarvan. Dit blijkt genoegzaam uit het feit dat verdachte de week voor de overval aanwezig was bij een gesprek over de te overvallen persoon en de buit, en ook uit zijn deelname aan gesprekken over de plek waar de BMW in brand diende te worden gestoken en dat er nog getankt diende te worden ‘om die BMW in de fik te steken’. Bovendien heeft [medeverdachte 1] verklaard dat de ‘andere jongens’ zouden meedelen in de buit. Het hof concludeert op grond van al het voorgaande dat verdachte één van die andere jongens waarover [medeverdachte 1] hier spreekt moet zijn geweest.
Het hof overweegt hierbij dat het misdrijf waarop het opzet van verdachte (ten minste) was gericht, voldoende verband houdt met het gronddelict van verdachtes mededaders.

Vrijspraak feiten 2 en 3

Verdachte heeft verklaard dat hij niets van wapens af wist. Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 4] blijkt dat hij de wapens aan medeverdachte [medeverdachte 1] overhandigde in een tas buiten de auto waarin verdachte op dat moment zat. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte de wapens heeft gezien, laat staan dat hij daarover op enigerlei wijze beschikkingsmacht had. Het voorhanden hebben van die wapens kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen. Het hof zal verdachte van deze feiten vrijspreken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair:
dat [medeverdachte 1] en een of meer onbekend gebleven perso(o)nen op
24 augustus 2014, te Groningen, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen een geldbedrag van (in totaal) ongeveer 2.000, toebehorende aan [benadeelde] , waarbij die [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft door middel van braak en inklimming
en welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) die [benadeelde] op een stoel aan handen en voeten met tie-wraps heeft/hebben vastgebonden en van die [benadeelde] geld en autosleutels en de pinpas heeft/hebben geëist en naar de kluis heeft/hebben gevraagd, terwijl die [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) zichtbaar voor die [benadeelde] een breekijzer in handen had(den) en tegen die [benadeelde] zei(den) (zakelijk weergegeven) dat ze zich niet mocht bewegen want anders zou er iets gebeuren
tot en bij het plegen van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s) op of omstreeks de periode van 16 tot en met 24 augustus 2014 te Groningen, althans in de provincie Groningen en/of Friesland, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest door
- het doen van de voorverkenning, bestaande uit het rijden naar en/of rijden langs de te overvallen woning en het vinden van een mogelijke vluchtroute en
- het doen van een voorverkenning, bestaande uit het vinden van een geschikte plek waar het door misdrijf verkregen voertuig achtergelaten en in brand gestoken zou kunnen worden en
- het reizen naar Groningen in een tweede auto, zodat het andere, door misdrijf verkregen voertuig daar achtergelaten kon worden en
- het onderhouden van (telefonisch) contact met en het optrekken met die [medeverdachte 1] voorafgaande aan de nacht waarop de overval heeft plaatsgevonden en
- waardoor [medeverdachte 1] en/of een of meer perso(o)n(en) in de gelegenheid werden gesteld om de overval te plegen en er vervolgens met de buit vandoor te gaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan medeplegen van diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, gepleegd door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een overval op een oudere vrouw in haar woning. Hierbij is ongeveer € 2.000,- buitgemaakt. Bij die overval is de vrouw aan handen en voeten vastgebonden en op een stoel gezet. Ook is zij woordelijk bedreigd terwijl een van de daders een breekijzer in zijn handen hield.
Verdachte leverde een bijdrage aan deze overval onder meer door deel te nemen aan enkele voorverkenningen en het besturen van een tweede auto waardoor de vluchtauto na de overval achtergelaten kon worden. Overvallen als onderhavige hebben voor de slachtoffers vaak een grote impact, ook op langere termijn. Een dergelijk feit, ook afgezet tegen de rol van verdachte als medeplichtige, dient in de regel dan ook te worden bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie, verdachte betreffende d.d. 12 februari 2018 blijkt dat verdachte meermalen onherroepelijk voor vermogensdelicten is veroordeeld. De rechter heeft hem daarvoor zowel vrijheidsstraf als een maatregel opgelegd. Ter zitting is gebleken dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Het hof zal aanzienlijk afwijken van de vordering van de advocaat-generaal, omdat de rol van verdachte beperkt is gebleven tot handelingen die hebben bijgedragen aan het tot stand komen van de overval, maar er geen sprake is geweest van deelname door verdachte aan de overval zelf. Het hof houdt tevens rekening met het feit dat het opzet van verdachte niet gericht was op de meeste strafverzwarende omstandigheden zoals deze wel terugkomen in de bewezenverklaring maar ‘slechts’ op het plegen van diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning. Dit dient verdisconteerd te worden in de straf.
Gelet op voorgaande is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van 1 jaar in beginsel passend en noodzakelijk is. Het hof houdt echter ook rekening met de overschrijding van de redelijke termijn welke is gelegen tussen het moment van instellen van het hoger beroep op 28 september 2015 en de einduitspraak van het hof op 3 april 2018. Deze overschrijding is niet aan de verdediging te wijten. Het hof zal daarom de op te leggen straf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering van de benadeelde partij is inhoudelijk niet weersproken. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.000,-. Dit betreft het geldbedrag dat blijkens de aangifte bij de overval is weggenomen. Verdachte is hoofdelijk tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 48, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 augustus 2014.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 augustus 2014.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 3 april 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal ter terechtzitting eerste aanleg.
2.Verhoor [medeverdachte 4] bij de politie, p. 92/93/94/95 en p. 79
3.Verhoor [medeverdachte 3] bij de politie, p. 303/304
4.Stamp-v p. 22 en p. 424