Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste instantie
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling in het incident
na het onherroepelijk worden van dit vonnis" in het dictum van de voorzieningenrechter, bewerkstelligt het alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren van het vonnis waarvan beroep niet dat [appellante] dadelijk en zonder de medewerking van [geïntimeerde] de minderjarige kinderen van partijen kan overschrijven naar de school in [A] . In dit licht rijst de vraag of de incidentele vordering mede moet worden begrepen als een provisionele vordering op grond van art. 223 Rv. Op grond van de standpunten van partijen in dit incident, beantwoordt het hof die vraag bevestigend. [appellante] beoogt met het incident te bewerkstelligen dat zij - in afwachting van een inhoudelijke beslissing in hoger beroep - uitvoering kan geven aan de beslissing van de voorzieningenrechter en de kinderen kan inschrijven op de basisschool te [A] . [geïntimeerde] heeft dit ook zo begrepen en uit hetgeen [geïntimeerde] in dit incident heeft aangevoerd, blijkt dat hij meent dat bij toewijzing van de incidentele vordering de inschrijving op de basisschool in [A] door [appellante] kan worden geëffectueerd. [geïntimeerde] wordt daarom niet in zijn verdediging geschaad indien het hof de incidentele vordering mede opvat als een provisionele vordering. Met aanvulling van rechtsgronden zal het hof de incidentele vordering daarom voor zover nodig mede beoordelen als een provisionele vordering op grond van artikel 223 Rv.
10 april 2018voor memorie van antwoord.