ECLI:NL:GHARL:2018:2886

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
200.221.021
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een bijzondere curator in een geschil over ouderlijk gezag en omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 maart 2018 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep betreffende de benoeming van een bijzondere curator. De zaak betreft een geschil tussen de vader en de moeder van een minderjarige, [kind], over het ouderlijk gezag en de omgangsregeling. Het huwelijk van partijen is op 12 december 2008 ontbonden en sindsdien zijn er verschillende rechtszaken gevoerd over de zorg en omgang met [kind]. De vader heeft in hoger beroep verzocht om het gezamenlijk ouderlijk gezag in stand te houden en om een zorgregeling te treffen, terwijl de moeder verzoekt om alleen met het gezag belast te worden en de verzoeken van de vader af te wijzen. Het hof heeft vastgesteld dat er een belangenstrijd bestaat tussen de ouders en het belang van [kind]. De moeder heeft aangegeven dat omgang met de vader niet veilig is, terwijl de vader meent dat omgang in het belang van [kind] is. Gezien de situatie heeft het hof besloten dat een bijzondere curator moet worden benoemd om de belangen van [kind] te behartigen en om te onderzoeken of er ruimte is voor begeleide omgang. Mevrouw C. Eggermont is benoemd als bijzondere curator en het hof heeft haar verzocht om uiterlijk 21 juni 2018 verslag uit te brengen over haar bevindingen. De behandeling van de zaak is aangehouden totdat het rapport van de bijzondere curator is ontvangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.221.021
(zaaknummer rechtbank Overijssel 181349)
beschikking van 27 maart 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. T. Hermans te Enschede,
en
[verzoekster],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.G. ten Brummelhuis te Oldenzaal.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 10 mei 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 augustus 2017;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Ten Brummelhuis van 23 januari 2018 met producties;
- een journaalbericht van mr. Ten Brummelhuis van 6 februari 2018 met productie.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 13 februari 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vader is tevens bijgestaan door [Tolk], tolk in de Turkse taal. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen.

3.De feiten

3.1.
Het huwelijk van partijen is op 12 december 2008 ontbonden door echtscheiding.
3.2.
Partijen zijn de ouders van [kind], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats], verder te noemen: [kind].
3.3.
Bij beschikking van 23 juni 2010 heeft de rechtbank Almelo, voor zover thans van belang, verstaan dat de ouders gezamenlijk belast blijven met de uitoefening van het ouderlijk gezag over [kind], bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [kind] bij de moeder zal zijn en de omgangsregeling geschorst voor de duur van een jaar.
3.4.
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Almelo van 10 oktober 2012 is het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met [kind] afgewezen, is bepaald dat met ingang van heden niet langer sprake is van gezamenlijk ouderlijk gezag, is de moeder alleen belast met het ouderlijk gezag en is voorts aan de moeder de verplichting opgelegd om de vader eens per kwartaal, telkens in de maanden januari, april, juli en oktober van ieder jaar schriftelijk te informeren over de ontwikkelingen van [kind].
3.5.
Tegen de beschikking van 10 oktober 2012 is hoger beroep ingesteld. Het hof heeft bij beschikking van 6 juni 2013 de beschikking van de rechtbank vernietigd, voor zover het betreft het gezag over [kind], en het verzoek van de moeder om haar alleen met het gezag over [kind] te belasten alsnog afgewezen en iedere verdere beslissing aangehouden. Het hof heeft vervolgens bij beschikking van 13 november 2014 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, voor zover daarbij het verzoek van de vader om een contact- en zorgregeling tussen hem en [kind] vast te stellen, is afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij verzoekschrift van 14 januari 2016 heeft de moeder aan de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, verzocht de beschikking van het hof van 6 juni 2013 te wijzigen in die zin dat de moeder met onmiddellijke ingang alleen met het gezag over [kind] zal worden belast. De vader heeft verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek ingediend. Hij heeft aan de rechtbank verzocht te bepalen dat hij gerechtigd is om – onder begeleiding – enkele contacten te hebben met [kind] dan wel een zodanige beslissing te nemen ten aanzien van de zorgregeling als de rechtbank juist acht.
4.2.
Bij de beschikking van 10 mei 2017 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, met ingang van die datum de moeder alleen belast met het ouderlijk gezag over [kind], is aan de moeder de verplichting opgelegd om de vader telkens voor de eerste dag van de maanden januari, april, juli en oktober van ieder jaar schriftelijk te informeren over de ontwikkelingen van [kind], is de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zijn de kosten van de procedure gecompenseerd in die zin dat iedere ouder de eigen kosten draagt en is het meer of anders verzochte afgewezen.
4.3.
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 mei 2017. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De vader verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden, te vernietigen zodat het gezamenlijk ouderlijk gezag in stand blijft, en opnieuw beschikkende te bepalen dat tussen de vader en [kind] een zorgregeling tot stand komt waarbij de vader contact heeft met [kind] gedurende een contactmoment per vier weken onder begeleiding van een derde, althans een zodanige regeling als het hof juist acht. Tevens verzoekt de vader een beslissing te nemen over de proceskosten.
4.4.
De moeder voert gemotiveerd verweer en verzoekt de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen, althans verzoekt zij het hof opnieuw te beschikken, zoals het hof juist acht, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De vader erkent dat hij in het verleden (in 2008) fouten heeft gemaakt, maar hij heeft zich sindsdien op de achtergrond gehouden. Het is voor de vader onbegrijpelijk dat er nog steeds geen omgang tussen hem en [kind] tot stand is gekomen. In voorgaande procedures is door de raad steeds het belang van omgang benoemd. Het is aan de houding van de moeder te wijten dat deze omgang tot op heden niet tot stand is gekomen. De raad is in zijn meest recente advies van standpunt gewijzigd en heeft aangegeven dat er geen mogelijkheden voor omgang zijn. De raad baseert zijn advies enerzijds op onjuiste aannames en anderzijds op de afwijzende houding van [kind]. De vader wijst erop dat de aantijgingen van de moeder onjuist zijn en daarom geen reden kunnen zijn voor het afwijzen van de verzochte omgangsregeling. Het gegeven dat [kind] het niet over de vader wil hebben is logisch gezien de zeer afwijzende houding van de moeder ten opzichte van de vader en het feit dat [kind] loyaal is aan zijn moeder. De vader meent dat het (nog steeds) in het belang van [kind] is dat er omgang komt. Om tegemoet te komen aan de angst van de moeder voor ontvoering, is er de mogelijkheid de omgang onder begeleiding te laten plaatsvinden. Indien er geen omgang komt is dit voor de vader moeilijk te bevatten. Ten aanzien van het gezag geeft de vader aan dat dit niet zijn prioriteit heeft, maar hij wijst er in zijn beroepschrift wel op dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden ten opzichte van de vorige beslissing van het hof van 6 juni 2013. Verder stelt de vader dat geen sprake is van het zogenoemde klem- of verloren criterium.
5.2.
De moeder voert aan dat wel degelijk sprake is van gewijzigde omstandigheden, waardoor een andere beslissing gerechtvaardigd is. De vader is in 2008 veroordeeld wegens huiselijk geweld. De vader heeft de moeder ook na de echtscheiding nog bedreigd met de dood en hij heeft gedreigd [kind] te ontvoeren. Door recente acties van de vader blijft de angst van de moeder in stand. Zo heeft de vader onlangs een Turkse identiteitskaart voor [kind] aangevraagd, heeft de Turkse rechtbank een uitspraak gedaan waarbij een omgangsregeling tussen de vader en [kind] is vastgelegd en stelt de vader als voorwaarde voor het verlenen van toestemming voor een vakantie dat hij nadere informatie krijgt over de periode en het verblijfsadres van de moeder in Turkije. Verder is er begin 2017 een anonieme melding via de CIE binnengekomen die ertoe leidt dat er grote zorgen bestaan over de veiligheid van de moeder. Mede gelet op de psychische gesteldheid van de vader, meent de moeder dat haar vrees voor de vader gerechtvaardigd is. De moeder acht het niet veilig omgang tot stand te laten komen. Daarnaast heeft contactherstel geen meerwaarde voor [kind]. [kind] groeit op in een veilige en stabiele omgeving en dit moet niet doorbroken worden. Uit de verklaring van de huisarts en kinderarts [A] blijkt dat [kind] in het verleden wel degelijk last heeft gehad van de situatie en ook nu geeft de huisarts aan dat omgang niet in het belang van [kind] is. Ondanks de pogingen van de moeder om open over de vader te communiceren, wil [kind] het niet over zijn vader hebben. De moeder is van mening dat er geen mogelijkheid voor omgang is. Op het moment dat [kind] behoefte heeft aan contact met de vader zal de moeder daaraan meewerken. Ten aanzien van het gezag voert de moeder aan dat zij al jaren feitelijk alleen alle beslissingen over [kind] neemt en dat het laten voortduren van het gezamenlijk gezag enkel tot onveilige situaties zal leiden, omdat zij voor vakanties naar het buitenland de toestemming van de vader nodig heeft.
5.3.
De raad heeft in zijn rapport van 26 januari 2017, voor zover hier van belang, geadviseerd het verzoek van de moeder om eenhoofdig met het gezag over [kind] te worden belast toe te wijzen en het verzoek van de vader tot omgang met [kind] af te wijzen. De raad heeft ter zitting in hoger beroep dit advies gehandhaafd. Partijen zijn al tien jaar lang met elkaar aan het procederen, maar dit heeft er niet toe geleid dat ruimte is ontstaan voor omgang. [kind] heeft in al die jaren geen beeld gekregen van de vader en hij heeft tijdens het laatste raadsonderzoek aangegeven het niet over de vader te willen hebben. Het afdwingen van omgang is niet in het belang van [kind]. Ten aanzien van het gezag geldt dat de vader hieraan nooit uitvoering heeft kunnen geven en dit in de toekomst ook niet zal doen.
5.4.
Het hof heeft zich de vraag gesteld of in deze zaak (ambtshalve) een bijzondere curator moet worden benoemd, alvorens verder kan worden beslist. Artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt - voor zover hier van belang - het volgende. Wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige de belangen van de met het gezag belaste ouders in strijd zijn met die van de minderjarige, kan, indien de zaak reeds aanhangig is, de desbetreffende rechter, indien dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk wordt geacht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator benoemen om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen.
5.5.
Het hof is van oordeel dat zich in deze procedure met betrekking tot [kind] een belangenstrijd in de zin van voormeld artikel voordoet, welke strijd zich toespitst op omgang tussen [kind] en de vader en meer in het bijzonder op de mogelijkheid voor [kind] om zijn mening in deze kwestie kenbaar te maken. Voorop staat dat omgang in het belang van [kind] is, maar de moeder geeft gezien haar ervaringen in het verleden (nog steeds) aan dat zij geen omgang wil, zodat er sprake is van een strijd tussen het belang van de ouder(s) en het belang van [kind]. Daarbij acht het hof het van groot belang dat [kind] zijn mening ten aanzien van omgang met zijn vader kan geven. Hoewel de moeder stelt dat zij met [kind] over de vader spreekt, zal [kind] zich niet vrij voelen om vrijuit over de vader te spreken gelet op de voor hem voelbare weerstand van de moeder tegen de vader.
5.6.
Zoals door de moeder onweersproken is gesteld, is op dit moment sprake van een stabiele situatie. Naar het oordeel van het hof is dit een goede basis om met [kind] het gesprek over de vader aan te gaan. Gelet op het voorgaande acht het hof het in het belang van [kind] dat een bijzondere curator zijn belangen behartigt en een gesprek met [kind] aangaat over de vader, waarbij de mogelijkheid voor begeleide omgang met de vader aan de orde dient te komen.
5.7.
Mevrouw C. Eggermont, kantoorhoudende te Deventer en verbonden aan De Familiezaak Deventer e.o., is bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator op te treden en zal hiertoe door het hof, alvorens verder wordt beslist, worden benoemd. Indien één der partijen gegronde bezwaren heeft tegen de benoeming van deze persoon tot bijzondere curator, dient dit binnen een week na heden schriftelijk en gemotiveerd kenbaar te worden gemaakt aan het hof.
5.8.
Het hof verzoekt de bijzondere curator allereerst het gesprek met [kind] over de vader aan te gaan en dan te bezien of er ruimte bestaat voor begeleide omgang. Aan de bijzondere curator wordt verzocht hierover een verslag van bevindingen op te stellen.
5.9.
Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden en de resultaten van het onderzoek van de bijzondere curator afwachten. Het hof verzoekt de bijzondere curator tijdig, doch uiterlijk 21 juni 2018, een verslag van haar bevindingen aan het hof toe te zenden.
5.10.
Het hof verzoekt de bijzondere curator de leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW in acht te nemen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende:
alvorens verder te beslissen:
benoemt tot bijzondere curator over de minderjarige [kind] (roepnaam: [kind]), geboren op [geboortedatum] 2008 te Almelo:
mevrouw C. Eggermont
Singel 10
7411 HV Deventer
telefoonnummer 06-50909266
emailadres: info@defamiliezaakdeventer.nl
bepaalt dat indien één der partijen gegronde bezwaren heeft tegen deze benoeming, dit binnen een week na heden schriftelijk aan het hof kenbaar moet worden gemaakt;
verzoekt de bijzondere curator om het hof uiterlijk 21 juni 2018 schriftelijk over de hiervoor onder rechtsoverweging 5.8 geformuleerde vragen te rapporteren en te adviseren;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van het rapport van de bijzondere curator aan partijen zal toezenden;
bepaalt dat partijen tot uiterlijk twee weken na toezending van het rapport van de bijzondere curator schriftelijk kunnen reageren, waarna de zaak op een nader te bepalen zitting zal worden behandeld of verder op de stukken zal worden afgedaan tenzij het hof, al dan niet op gemotiveerd verzoek van één van partijen anders beslist;
bepaalt dat de advocaat van de vader zo spoedig mogelijk na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de processtukken ter beschikking van de bijzondere curator zal stellen;
houdt iedere verdere beslissing aan;
bepaalt dat het onderzoek door de deskundige zal worden verricht onder leiding van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. A. Smeeïng-van Hees;
bepaalt dat de deskundige zich voor vragen of opmerkingen betreffende het onderzoek zal kunnen wenden tot voornoemde raadsheer-commissaris;
bepaalt dat partijen hun inlichtingen en verzoeken dienen te richten aan de raadsheer-commissaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, J.H. Lieber en R. Krijger, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 27 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.