ECLI:NL:GHARL:2018:2862

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
200.156.777/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ontslag op staande voet en schadevergoeding bij kennelijk onredelijk ontslag

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee appellanten, [appellant1] en [appellant2], tegen Horecagroothandel Brouwer B.V. (HGB). De appellanten waren op staande voet ontslagen en hebben in eerste aanleg schadevergoeding gevorderd wegens kennelijk onredelijk ontslag. De kantonrechter heeft in eerste aanleg enkele vorderingen toegewezen, maar de meeste vorderingen van de appellanten zijn afgewezen. In het tussenarrest van 22 augustus 2017 heeft het hof HGB opgedragen tegenbewijs te leveren, maar HGB heeft hiervan afgezien. Het hof heeft vervolgens de zaak opnieuw beoordeeld en geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht was, en dat de kantonrechter de vorderingen van de appellanten terecht heeft afgewezen. Het hof heeft ook geoordeeld dat de kantonrechter de vordering van HGB in reconventie tot betaling van gefixeerde schadevergoeding terecht heeft toegewezen. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, omdat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd en voor het overige bekrachtigd, met veroordelingen tot betaling van bepaalde bedragen aan de appellanten, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.156.777/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 658221 CV Expl 13-1692)
arrest van 27 maart 2018
in de zaak van

1.[appellant1] ,

wonende te [A] ,
appellant in principaal appel / verweerder in incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser in conventie / verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant1],
advocaat: mr. J.W. Both, kantoorhoudend te Kampen,

2.[appellant2] ,

wonende te [B] ,
appellant in principaal appel / verweerder in incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser in conventie / verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant2],
advocaat: mr. J.W. Both, kantoorhoudend te Kampen,
tegen
Horecagroothandel Brouwer B.V.,
gevestigd te Kampen,
geïntimeerde in principaal appel / verzoekster in incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie / verzoekster in reconventie,
hierna:
HGB,
advocaat: mr. P.A.M. Manning, kantoorhoudend te Zwolle.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 22 augustus 2017 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Bij tussenarrest van 22 augustus 2017 heeft het hof HGB opgedragen tegenbewijs te leveren terzake van het in het dictum van die beslissing genoemde onderwerp. HGB heeft van bewijslevering afgezien, waarna de zaak op basis van het bij pleidooi overgelegde procesdossier opnieuw voor het wijzen van arrest is komen te staan. Vervolgens zijn partijen erop gewezen dat een van de raadsheren, die op het pleidooi zitting had en het tussenarrest heeft (mee) gewezen, niet in de gelegenheid is het eindarrest (mee) te wijzen. Daarbij is tevens aangegeven dat mr. O.E. Mulder voor hem in de plaats zal treden. Partijen hebben hiertegen geen bezwaar gemaakt.
2.
Verdere beoordeling
2.1
Zoals in het tussenarrest is overwogen is op het geschil tussen partijen het vóór 1 juli 2015 geldende recht van toepassing. Het hof blijft bij dat oordeel.
2.2
[appellant1] en [appellant2] zijn door HGB op staande voet ontslagen. [appellant1] en [appellant2] berusten in het gegeven ontslag, maar zijn van mening dat HGB hun arbeidsovereenkomsten kennelijk onredelijk heeft opgezegd en HGB deswege schadeplichtig is. In eerste aanleg hebben zij – naast een verklaring voor recht – in conventie gevorderd schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag, een correcte eindafrekening, de tantième over 2012, een vergoeding van opgebouwde maar niet opgenomen tegoed aan vakantiedagen en vakantiegeld en vergoeding van het door [appellant2] in de leaseauto geplaatste navigatiesysteem.
De kantonrechter heeft alleen toegewezen de vordering van [appellant1] tot betaling van een bedrag van € 17.834,77 bruto voor niet opgenomen vakantiedagen en de vordering van [appellant2] tot betaling van € 500,- voor vergoeding van het navigatiesysteem. De overige vorderingen van [appellant1] en [appellant2] zijn door de kantonrechter afgewezen. [appellant2] en [appellant1] zijn in de proceskosten in conventie veroordeeld.
2.3
In het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat aan het ontslag op staande voet een dringende reden ten grondslag ligt (r.ovv 5.11-5.18) en de aangedragen reden niet vals of voorgewend is (r.ovv. 5.19-5.20). Hierdoor heeft de kantonrechter naar het oordeel van het hof terecht in conventie de gevraagde verklaring voor recht en de gevorderde schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag afgewezen.
Het hof heeft in het tussenarrest verder geoordeeld (r.ov. 5.21) dat tegen de afwijzing van (het voorschot op de) tantième over 2012 geen kenbare grief is geformuleerd, zodat op dit onderdeel de afwijzende beslissing van de kantonrechter in stand blijft (r.ov. 5.21).
Voorts heeft het hof geoordeeld dat de kantonrechter terecht HGB heeft veroordeeld tot betaling van een vergoeding voor het navigatiesysteem en het bedrag daartoe heeft gesteld op € 500,- (r.ov. 5.22).
Eerst in hoger beroep heeft [appellant2] gevorderd HGB te veroordelen tot betaling van een bedrag aan door HGB ten behoeve van [appellant2] ontvangen WIA uitkering. Het hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat deze vordering tot een bedrag van € 202,57 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente zal worden toegewezen (r.ov. 5.23).
[appellant2] en [appellant1] hebben in hoger beroep voorts voor het eerst gevorderd de forfaitaire onkostenvergoeding over de maand oktober 2012. Het hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat de bedragen van € 90,32 (voor [appellant2] ) en € 193,55 (voor [appellant1] ), vermeerderd met de wettelijke rente zullen worden toegewezen (r.ov. 5.24).
Het hof heeft in het tussenarrest eveneens geoordeeld dat grief 1 in het incidenteel appel in zoverre slaagt dat aan [appellant1] een lager bedrag aan opgebouwde maar niet opgenomen vakantiedagen toekomt dan de kantonrechter heeft vastgesteld. Het hof heeft het aan [appellant1] toekomende bedrag berekend op € 13.788,04 (r.ovv. 5.41-5.46).
2.4
In eerste aanleg heeft HGB in reconventie gevorderd [appellant1] en [appellant2] te veroordelen tot betaling van de bedragen die zij aan het vermogen van HGB hebben onttrokken, in andere gerechtelijke procedures gemaakte (advocaat)kosten, de gefixeerde schadevergoeding en teveel uitbetaald salaris.
De kantonrechter heeft (met wettelijke rente) toegewezen de vordering:
  • jegens [appellant2] en [appellant1] tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding;
  • jegens [appellant2] en [appellant1] tot betaling van (hoofdelijk) € 25.000,- (cafetaria “ [C] ”) wegens aan HGB onttrokken gelden;
  • jegens [appellant2] tot betaling van € 3.000,- wegens ten onrechte ontvangen huurkooptermijnen van [D] (“ [E] ”);
  • jegens [appellant2] tot betaling van € 5.660,55 netto wegens teveel ontvangen salaris.
Het meer of anders gevorderde heeft de kantonrechter afgewezen en de proceskosten in reconventie gecompenseerd.
2.5
HGB is niet opgekomen tegen de afwijzing van de vorderingen betreffende de kosten van enkele tegen [appellant2] en [appellant1] gevoerde gerechtelijke procedures. Voorts is [appellant2] niet opgekomen tegen de betaling van het bedrag aan teveel ontvangen salaris. Die beslissingen in reconventie in eerste aanleg staan daarmee in hoger beroep vast.
Het hof heeft in het tussenarrest geoordeeld, dat de kantonrechter terecht heeft toegewezen het gevorderde bedrag van € 25.000,- betreffende cafetaria “ [C] ” (r.ovv 5.29 t/m 5.32).
HGB is opgekomen tegen de afwijzing door de kantonrechter van het gevorderde bedrag van € 20.000,- betreffende cafetaria “ [F] ”. Het hof heeft in het tussenarrest overwogen voorshands van oordeel te zijn dat [appellant1] en [appellant2] hun bevrijdend verweer - dat [appellant2] het naar zijn privé rekening overgemaakte bedrag van € 20.000,- niet heeft behouden, maar dat bedrag ten behoeve van HGB heeft aangewend - voldoende aannemelijk hebben gemaakt. Het hof heeft HGB toegelaten tot het leveren van tegenbewijs (r.ovv 5.26 -5.28). Nu HGB daarvan heeft afgezien, heeft het hof het ervoor te houden dat het bevrijdend verweer van [appellant1] en [appellant2] slaagt, zodat de kantonrechter terecht dit deel van de vordering heeft afgewezen en grief 3 in het incidenteel appel faalt.
Het hof heeft voorts in het tussenarrest geoordeeld dat de kantonrechter terecht heeft afgewezen de vorderingen van HGB in reconventie betreffende [G] / “ [H] ” van € 6.250,- (r.ovv. 5.33-5.35) en terecht heeft toegewezen de gefixeerde schadevergoedingen (r.ovv. 5.39-5.40).
Verder heeft het hof in het tussenarrest geoordeeld dat de kantonrechter ten onrechte heeft toegewezen de vordering jegens [appellant2] van € 3.000,- betreffende cafetaria “ [E] ” (r.ov. 5.36-5.38).
2.6
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter terecht het merendeel van de vorderingen van [appellant2] en [appellant1] in conventie heeft afgewezen en daarmee hen op goede gronden in de proceskosten in conventie heeft veroordeeld. Grief XVII in het principaal appel slaagt daardoor niet. In reconventie zijn - en blijven - beide partijen deels in het ongelijk gesteld, zodat de kantonrechter terecht de proceskosten heeft gecompenseerd. Grief 5 in het incidenteel appel faalt derhalve.
2.7
In hoger beroep hebben [appellant2] en [appellant1] gesteld dat zij aan het vonnis van de kantonrechter uitvoering hebben gegeven en bij vernietiging van het vonnis het betaalde bedrag – door hen is dat berekend op € 46.726,33 – terugvorderen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2014.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat alleen [appellant2] een bedrag van € 3.000,- met de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf 11 juni 2013 teveel heeft betaald, zodat het hof dit bedrag zal toewijzen. Uit doelmatigheidsoverwegingen zal het hof dit bedrag niet compenseren met overige bedragen die in dit arrest ten laste van [appellant2] worden toegewezen. Tegen de gevorderde wettelijke rente over het door [appellant2] teveel betaalde bedrag heeft HGB geen verweer gevoerd, zodat het hof van de vordering van [appellant2] zal uitgaan.
Slotsom
2.8
De grieven I t/m XI, XIII t/m XVII in het principaal appel falen. De grieven XII (gedeeltelijk) en XV in het principaal appel slagen. In het incidenteel appel slaagt grief 1 gedeeltelijk, terwijl de grieven 2 t/m 5 in het incidenteel appel falen.
2.9
Bij deze uitkomst in hoger beroep, waarbij beide partijen in het principaal en incidenteel appel in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten compenseren.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 18 mei 2014 voor zover HGB in conventie is veroordeeld tot betaling aan [appellant1] van een bedrag van € 17.834,77 bruto en [appellant2] in reconventie is veroordeeld tot betaling van € 3.000,- (cafetaria “ [E] ”), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 juni 2013 tot de dag van algehele voldoening,
en bekrachtigt het vonnis voor het overige,
en voorts
veroordeelt HGB tot betaling aan [appellant1] van
  • € 193,55 wegens forfaitaire onkostenvergoeding over de maand oktober 2012, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2014 tot aan de dag van algehele voldoening,
  • € 13.788,04 bruto wegens opgebouwde maar niet opgenomen vakantiedagen,
veroordeelt HGB tot betaling aan [appellant2] van
  • € 90,32 wegens forfaitaire onkostenvergoeding over de maand oktober 2012, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2014 tot aan de dag van algehele voldoening,
  • € 202,57 netto wegens ten behoeve van [appellant2] ontvangen WIA uitkering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2014 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • € 3.000,- met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf 11 juni 2013 tot 16 mei 2014 wegens ten onrechte betaald bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2014 tot de dag van algehele voldoening;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in principaal en incidenteel appel gevallen, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt,
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. D.H. de Witte, mr. O.E. Mulder en mr. A.W. Jongbloed en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 27 maart 2018.