ECLI:NL:GHARL:2018:2793

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
200.224.008/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beloning voor aanvangswerkzaamheden bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beloning van de bewindvoerder voor aanvangswerkzaamheden. De bewindvoerder, vertegenwoordigd door mr. J. Jong, had bezwaar gemaakt tegen de door de kantonrechter vastgestelde vergoeding van € 389,50, die was verminderd vanwege het niet verschijnen op een zitting. De bewindvoerder verzocht het hof om de beloning vast te stellen op € 519,40, met als argument dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een korting rechtvaardigden. Het hof oordeelde dat het enkele feit dat er geen mondelinge behandeling had plaatsgevonden, geen uitzonderlijke omstandigheid was die een afwijking van het forfaitaire systeem rechtvaardigde. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de kantonrechter en stelde de beloning van de bewindvoerder voor de aanvangswerkzaamheden vast op € 519,40. Deze uitspraak benadrukt het belang van het forfaitaire systeem en de solidariteit die daarmee gepaard gaat, waarbij de kosten voor verschillende werkzaamheden gemiddeld worden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.224.008/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6019923 VO VERZ 17-1155)
beschikking van 22 maart 2018
inzake
[verzoeker] B.V.
gevestigd te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. J. Jong te Zaandam.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de rechthebbende],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de rechthebbende.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 juni 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 19 september 2017;
- een journaalbericht van 9 oktober 2017 van mr. Jong met productie(s);
- een brief van mr. Jong van 18 februari 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 maart 2018 plaatsgevonden. Namens de bewindvoerder is verschenen de heer [C] , bijgestaan door mr. Jong. Mr. Jong heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde pleitnotitie.

3.De feiten

3.1
Bij inleidend verzoek, binnengekomen op de griffie van de rechtbank op 29 mei 2017, heeft de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, in haar hoedanigheid van voogd over de destijds nog minderjarige rechthebbende, de rechtbank onder meer verzocht om met ingang van de dag waarop de rechthebbende meerderjarig wordt een bewind in te stellen over de goederen en gelden die de rechthebbende (zullen) toebehoren.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter dit verzoek toegewezen en [verzoeker] B.V. tot bewindvoerder benoemd. De rechtbank heeft voorts, voor zover hier van belang, de beloning van de bewindvoerder voor de aanvangswerkzaamheden vastgesteld op een bedrag van € 389,50. De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen:
"
De beoogd bewindvoerder is niet op een zitting in het kader van de instelling van de beschermingsmaatregel verschenen, zodat ingevolge het bepaalde in de Aanbevelingen Meerderjarigenbewind, zoals vastgesteld door het LOVCK op 15 december 2015, sub C.1.4 de vergoeding voor de aanvangswerkzaamheden met twee uur wordt verminderd. De kantonrechter zal de beloning voor de aanvangswerkzaamheden voor de te benoemen bewindvoerder, exclusief omzetbelasting voor zover van toepassing, dan ook vaststellen op een bedrag van € 389,50".
3.3
De bewindvoerder heeft bij brief van 1 juli 2017, gericht aan de rechtbank Noord Nederland, locatie Assen, bezwaar gemaakt tegen de door de kantonrechter op de vergoeding voor de aanvangswerkzaamheden toegepaste korting.
3.4
De rechtbank, vertegenwoordigd door [D] , heeft bij brief van 4 juli 2017 aan de bewindvoerder bericht dat niet op deze wijze bezwaar kan worden gemaakt tegen de beslissing van de kantonrechter en dat hoger beroep dient te worden aangetekend. De rechtbank schrijft in deze brief van 4 juli 2017 voorts:
"
Wel kan ik u melden dat de regeling is uitgevoerd conform een besluit van het LOVCK-T (Landelijk Overleg Voorzitters Civiel Kanton - Toezicht). Het orgaan dat de aanbevelingen CBM goedkeurt. Dat er nog een verschil is tussen bewind en mentorschap is gelegen in het feit dat de afspraken rond mentorschap nog formeel moeten worden vastgesteld en gepubliceerd. Tot die formele stap kunnen wij ze nog niet toepassen. Inmiddels is de tekst in de beschikking aangepast wanneer er geen zitting is gehouden in een zaak."

4.De omvang van het geschil

4.1
De bewindvoerder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking, uitsluitend voor zover het de vaststelling van de vergoeding voor zijn aanvangswerkzaamheden betreft. De bewindvoerder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij de vergoeding voor de aanvangswerkzaamheden werd bepaald op € 389,50 en opnieuw beschikkende die vergoeding vast te stellen op € 519,40, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de beloning van de bewindvoerder voor aanvangswerkzaamheden.
5.2
Op grond van artikel 1:447 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de bewindvoerder aanspraak op beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn vastgesteld.
5.3
Artikel 3 lid 1 van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (hierna: de Regeling), bepaalt dat de kantonrechter die de bewindvoerder, bedoeld in artikel 435, zevende lid, van Boek 1 BW benoemt, diens beloning vaststelt overeenkomstig het bepaalde in het tweede tot en met vijfde lid.
5.4
Artikel 3 lid 5 onder a van de Regeling bepaalt, voor zover hier van belang, dat de kantonrechter naast de jaarbeloning in voorkomende gevallen een beloning voor aanvangswerkzaamheden toekent ter hoogte van € 519,40.
5.5
Blijkens de Toelichting bij de Regeling (Staatscourant 2014 nummer 32149) zijn onder aanvangswerkzaamheden van de bewindvoerder onder meer de volgende intakewerkzaamheden begrepen: het aanvragen van het bewind, de kennismaking, het bijwonen van de instellingszitting, het verzamelen en kennisnemen van stukken, het opstellen van de boedelbeschrijving (inclusief inventarisatie schulden en uitkeringen), alle reguliere werkzaamheden verband houdende met het inkomen en de werkzaamheden van de rechthebbende (het aanschrijven van instanties voor bijzondere bijstand, kwijtschelding gemeentelijke lasten en langdurigheidstoeslag, huurtoeslag, zorgtoeslag, uitkeringen), het openen van een bankrekening, de inschrijving in het Kadaster, het aanmaken van een dossier, overleg over het verkopen van de woning en/of de inboedel met het oog op een verhuizing. Daarnaast stelt de bewindvoerder in overleg met de rechthebbende een plan van aanpak op en verstrekt hij de klachtenregeling aan de rechthebbende.
5.6
Artikel 3 lid 6 van de Regeling bepaalt, voor zover hier van belang, dat de kantonrechter in afwijking van het eerste lid wegens uitzonderlijke omstandigheden de beloning van de bewindvoerder op andere wijze kan vaststellen. Blijkens de Toelichting bij de Regeling (Staatscourant 2014 nummer 32149) dient de kantonrechter in de beschikking de reden daarvoor te vermelden. In de Toelichting bij de Regeling staat voorts vermeld:
"
Naar aanleiding van reacties op de conceptregeling is de formulering gewijzigd van 'bijzondere omstandigheden' in 'uitzonderlijke omstandigheden', om te benadrukken dat niet te snel mag worden aangenomen dat van de regeling kan worden afgeweken. (…). Wat onder uitzonderlijke omstandigheden wordt verstaan, kan niet in een limitatieve opsomming in deze regeling worden vastgesteld."
5.7
In hoofdstuk C. van de Aanbevelingen meerderjarigenbewind van het LOVCK (Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton & Toezicht) is onder punt 5 het volgende opgenomen:
"
Indien de bewindvoerder niet op de instellingszitting verschijnt of bij opvolging niet op de ontslagzitting verschijnt, wordt de intakevergoeding met twee uur verminderd. Hierbij wordt er namelijk vanuit gegaan dat de bewindvoerder reistijd en zittingstijd uitspaart, die in de hoogte van het tarief zijn verwerkt. (…). Als voorafgaand aan het bewind budgetbeheer heeft plaatsgevonden en de bewindvoerder niet ter zitting is verschenen, niet is opgeroepen of als er geen zitting is geweest, wordt op de lage beloning voor de aanvangswerkzaamheden twee uur in mindering gebracht."
5.8
De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 3 lid 6 van de Regeling, die een korting van twee uur op de vergoeding voor de aanvangswerkzaamheden rechtvaardigen. Volgens de bewindvoerder zijn de Aanbevelingen meerderjarigenbewind op dit punt in strijd met artikel
3 van de Regeling. De bewindvoerder stelt verder dat de Aanbevelingen meerderjarigenbewind van het LOVCK door de rechtbanken niet uniform worden uitgevoerd. Zo wordt volgens de bewindvoerder bijvoorbeeld door de rechtbank Overijssel voor de aanvangswerkzaamheden wel altijd het volledige tarief toegekend, ongeacht of de bewindvoerder op een zitting is verschenen. Daarmee is volgens de bewindvoerder sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
5.9
Naar het oordeel van het hof is onvoldoende vast komen te staan dat in casu sprake is van uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 3 lid 6 van de Regeling, die rechtvaardigen dat de vergoeding voor de aanvangswerkzaamheden van de bewindvoerder op andere wijze wordt vastgesteld dan als bedoeld in artikel 3 lid 5 onder a van de Regeling. Het hof neemt bij dit oordeel in aanmerking dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 3 lid 6 van de Regeling volgt dat niet te snel mag worden aangenomen dat van de Regeling kan worden afgeweken. Het enkele feit dat in casu geen mondelinge behandeling van het verzoek is gelast, is naar het oordeel van het hof geen uitzonderlijke omstandigheid die een inbreuk rechtvaardigt op het forfaitaire systeem. Daarbij moet worden bedacht dat een forfaitair systeem zoals hier gehanteerd uitgaat van solidariteit en is gebaseerd op een gemiddelde van de kosten voor velerlei werkzaamheden in zowel eenvoudige als gecompliceerde zaken. Dit leidt ertoe dat in sommige zaken meer en in andere zaken minder kosten dan de forfaitaire zullen worden gemaakt. Bij een dergelijk forfaitair systeem past in principe dan ook niet het elimineren van een bepaald vast bedrag in een concrete zaak in verband met het niet verrichten van één van die werkzaamheden. Dit zou wellicht anders kunnen zijn wanneer bijvoorbeeld bij handhaving van het forfaitaire bedrag een bewindvoerder in een concreet geval voor zijn werkzaamheden een volstrekt onredelijke beloning zou ontvangen. Hiervan is in dit geval niet gebleken. Ook is niet gebleken van andere uitzonderlijke omstandigheden die een inbreuk rechtvaardigen op het forfaitaire systeem.
5.1
Op grond van het vorenstaande behoeft hetgeen verder door appellant nog is aangevoerd geen nadere bespreking meer en zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de daarbij vastgestelde beloning van de bewindvoerder voor de aanvangswerkzaamheden betreft en deze beloning alsnog vaststellen op een bedrag van
€ 519,40.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 juni 2017 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de beloning van de bewindvoerder voor de aanvangswerkzaamheden vast op een bedrag van € 519,40.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, A.W. Beversluis en M. Weissink, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 22 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.