ECLI:NL:GHARL:2018:2792

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
200.221.933/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van ouders over minderjarige en benoeming van grootouder als voogdes

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige dochter, [de minderjarige1]. De moeder, die in hoger beroep ging, verzocht om de beëindiging van het gezag van haar te vernietigen en om de benoeming van de grootmoeder (oma vaderszijde) als voogdes aan te vechten. De rechtbank Noord-Nederland had eerder op 9 mei 2017 het gezag van de ouders beëindigd op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, die zich zorgen maakte over de opvoedingssituatie van de minderjarige.

De feiten tonen aan dat [de minderjarige1] sinds haar geboorte onder toezicht staat van de Jeugdzorg en in een pleeggezin is geplaatst. De ouders hebben een problematische voorgeschiedenis, waaronder vermoedens van drugsgebruik en een onbetrouwbare opvoedingssituatie. De grootmoeder heeft de zorg voor [de minderjarige1] op zich genomen en het hof oordeelt dat zij een betrouwbare en voorspelbare opvoeder is. Het hof benadrukt dat de belangen van het kind voorop staan en dat het noodzakelijk is om stabiliteit en continuïteit in de opvoeding te waarborgen.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezag van de moeder over [de minderjarige1] is beëindigd en de grootmoeder als voogdes is benoemd. De beslissing is genomen in het belang van de ontwikkeling en het welzijn van [de minderjarige1], die inmiddels al geruime tijd bij haar grootmoeder woont en zich goed ontwikkelt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.221.933/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/174453/FA RK 17-666)
beschikking van 22 maart 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.S. Özsaran te Groningen,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord Nederland, locatie Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerster] ,
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: oma vaderszijde (vz),
advocaat: mr. F.B. Flooren te Groningen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de vader,
Stichting Jeugdbescherming Noord,
gevestigd te Groningen,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 9 mei 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 4 augustus 2017;
- het verweerschrift van de raad;
- het verweerschrift van oma (vz);
- een journaalbericht van mr. Özsaran van 2 oktober 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Flooren van 31 januari 2018 met productie(s), dat tevens is binnengekomen als fax.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 februari 2018 plaatsgevonden. De moeder en oma (vz) zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is verschenen mevrouw [B] . Namens de GI is verschenen mevrouw [C] .

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2013 en [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2015.
3.2
[de minderjarige1] staat sinds 20 juni 2013 onder toezicht van de GI. Zij is meteen na haar geboorte, door middel van een machtiging uithuisplaatsing, in een pleeggezin geplaatst. In juli 2013 is een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar uitgesproken en is een machtiging uithuisplaatsing voor de duur van een jaar afgegeven, welke maatregelen jaarlijks zijn verlengd.
3.3
Vanaf juni 2014 woont [de minderjarige1] bij oma (vz).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de ouders over [de minderjarige1] beëindigd.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet zowel op de beëindiging van het gezag van de moeder alsook op de benoeming van oma (vz) als voogdes. De moeder verzoekt -naar het hof begrijpt- de bestreden beschikking voor zover het de beëindiging van het gezag van de moeder betreft te vernietigen en alsnog rechtdoende in hoger beroep het verzoek tot gezagsbeëindiging af te wijzen. Subsidiair verzoekt de moeder om niet oma (vz) als voogdes te benoemen, maar de GI.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt om het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking in hoger beroep te bekrachtigen.
4.4
Oma (vz) voert verweer en verzoekt de grief van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
De moeder kent een belaste voorgeschiedenis en is bekend bij justitie. De vader beschikt over een beneden gemiddelde intelligentie en is eveneens bekend bij justitie. Uit het rapport van de raad van 20 februari 2017 blijkt dat al voor de geboorte van [de minderjarige1] veel zorgen werden geuit vanuit Maatschappelijke Juridische Dienstverlening (MJD) die betrokken was bij de ouders. De ouders hielden iedere vorm van hulpverlening af en stelden zich niet begeleidbaar op. Zo ging de moeder onregelmatig voor controles naar het ziekenhuis en waren er vermoedens van drugsgebruik. Daarnaast hadden de ouders nog niets geregeld voor de komst van hun baby, en verbleven zij op wisselende adressen. MJD heeft daarom een zorgmelding gedaan bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Het AMK heeft onderzoek uitgevoerd en forse risicofactoren geconstateerd op het gebied van kindermishandeling ten aanzien van het ongeboren kind. Er heeft een spoedoverdracht plaatsgevonden naar Bureau Jeugdzorg (BJZ). In juni 2013 heeft BJZ geconcludeerd dat het de ouders niet was gelukt om aan de basale voorwaarden voor de komst van hun baby te voldoen. Aan de raad is verzocht een onderzoek uit te voeren. Bij haar geboorte is [de minderjarige1] positief getest op cannabisgebruik. Tijdens het verblijf in het UMCG ontstonden er nog meer zorgen over de houding van de ouders. De moeder nam een kinderlijke houding aan waardoor ze aangestuurd moest worden in het voeden en verschonen van [de minderjarige1] , en de vader reageerde vanuit angst om [de minderjarige1] kwijt te raken gespannen naar de moeder. Er ontstond een conflict tussen de ouders op de kraamafdeling waarbij medisch maatschappelijk werk heeft moeten ingrijpen en de vader van de afdeling is begeleid. Na de melding hiervan bij BJZ heeft de raad een spoedmaatregel verzocht die door de kinderrechter is afgegeven. Een aantal dagen na haar geboorte is [de minderjarige1] in een pleeggezin geplaatst. In 2014 is oma (vz) goedgekeurd als netwerkpleegouder en is [de minderjarige1] bij haar gaan wonen.
5.4
[de minderjarige1] woont inmiddels ruim drieeneenhalf jaar bij oma (vz) Het gaat het op dit moment goed met [de minderjarige1] . Ze lijkt zich leeftijdsadequaat te ontwikkelen, legt makkelijk contact en maakt een vrolijke en ontspannen indruk. [de minderjarige1] is gehecht aan oma (vz) als opvoeder. Oma (vz) komt tegemoet aan de behoeften van [de minderjarige1] . Zij laat zien in het belang van [de minderjarige1] te kunnen denken en handelen en biedt ruimte aan het contact tussen [de minderjarige1] en de beide ouders.
5.5
Het hof is van oordeel dat het perspectief van [de minderjarige1] bij oma (vz) ligt. Het is in het belang van [de minderjarige1] de stabiliteit en continuïteit in haar opvoedingssituatie te waarborgen door het gezag van de moeder te beëindigen. In een situatie als de onderhavige, waarin sprake is van een uithuisplaatsing van een minderjarige op zeer jonge leeftijd, is het ontwikkelingsbelang van de minderjarige gelegen in het zo snel mogelijk verkrijgen van duidelijkheid door een spoedige beslissing omtrent het opvoedingsperspectief en de verblijfssituatie. [de minderjarige1] woont inmiddels het grootste gedeelte van haar leven bij oma (vz) en de termijn waarbinnen de moeder nog verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] zou kunnen dragen, de zogenoemde aanvaardbare termijn, is dan ook al verstreken. Daarmee is het vooruitzicht op terugkeer naar de moeder komen te vervallen. Gezien de onrustige en onstabiele aanvangssituatie van [de minderjarige1] is het noodzakelijk dat ze langdurig wordt verzorgd door een betrouwbare en voorspelbare opvoeder die adequaat inspeelt op de behoeften van [de minderjarige1] . Een dergelijke opvoedingssituatie wordt al geruime tijd bij oma (vz) geboden.
5.6
Het hof ziet voorts, anders dan de moeder, geen aanleiding om de GI met de voogdij over [de minderjarige1] te belasten. Zowel de raad als de GI achten oma (vz) de meest aangewezen persoon om de voogdij te dragen. Oma (vz) draagt immers de volledige zorg voor [de minderjarige1] en neemt de dagelijkse beslissingen over en voor haar. Uit de stukken en hetgeen op de zitting naar voren is gekomen is niet gebleken dat oma (vz) het contact tussen de moeder en [de minderjarige1] negatief zal beïnvloeden, zoals de moeder vreest. Oma (vz), de raad en de GI hebben voldoende gemotiveerd dat oma (vz) de voogdij goed uitvoert en dat zij de omgang tussen [de minderjarige1] en de moeder juist stimuleert en reguleert.
5.7
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 9 mei 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, J.G. Idsardi en C. Koopman, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 22 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.