In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 november 2016, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen voor het jaar 2012, waarbij het verzamelinkomen was vastgesteld op € 19.288. Na bezwaar werd dit verlaagd naar € 19.215, maar de belanghebbende was het niet eens met de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst om de door haar geclaimde specifieke zorgkosten niet in aftrek toe te laten. De belanghebbende had in 2012 haar woning aangepast op medisch voorschrift vanwege een lichamelijke en visuele handicap, met kosten van € 12.846. De inspecteur had slechts een deel van deze kosten als aftrekpost geaccepteerd, wat leidde tot het hoger beroep.
Tijdens de zitting op 19 december 2017 werd het geschil besproken, waarbij de focus lag op de vraag tot welk bedrag specifieke zorgkosten in verband met woningaanpassingen in aanmerking kunnen worden genomen. Het Hof oordeelde dat de inspecteur terecht de kosten had becijferd op € 4.346, en dat de ontvangen vergoedingen niet buiten beschouwing konden worden gelaten bij de bepaling van de aftrekbare kosten. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd op 20 maart 2018 openbaar uitgesproken, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.