In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen en de machtiging tot uithuisplaatsing van een van de kinderen. De ouders, verzoekers in hoger beroep, zijn gezamenlijk belast met het gezag over hun kinderen, die sinds 22 september 2016 onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling (GI). De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling verlengd en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de jongste minderjarige, [de minderjarige4]. De ouders verzetten zich tegen deze beslissingen en verzoeken het hof om de bestreden beschikking te vernietigen.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de ouders bijgestaan werden door hun advocaat. De GI heeft verweer gevoerd en de raad voor de kinderbescherming was niet aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende inzicht hebben in de problematiek van hun kinderen en dat de hulpverlening niet effectief is geweest. De ouders hebben zich verzet tegen de hulpverlening en willen alleen samenwerken op hun eigen voorwaarden. Dit heeft geleid tot zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, vooral de jongste drie, die specifieke behoeften hebben.
Het hof oordeelt dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige4] van rechtswege is vervallen omdat deze niet binnen de gestelde termijn ten uitvoer is gelegd. Desondanks is er voldoende belang bij een inhoudelijke toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel. Het hof vernietigt de bestreden beschikking voor de oudste twee kinderen, maar bekrachtigt de beslissing voor de jongste kinderen, gezien de zorgen over hun ontwikkeling en de tekortkomingen in de opvoeding door de ouders. De beslissing van het hof is op 15 maart 2018 openbaar uitgesproken.