ECLI:NL:GHARL:2018:2507

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 maart 2018
Publicatiedatum
16 maart 2018
Zaaknummer
200.232.438
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in informatie- en sollicitatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Overijssel had eerder, op 23 januari 2018, besloten om de schuldsaneringsregeling te beëindigen vanwege tekortkomingen van de appellant in de nakoming van zijn verplichtingen. De appellant had herhaaldelijk niet voldaan aan de informatie- en sollicitatieplicht, wat leidde tot de conclusie dat hij niet in staat was om met de geboden hulp aan zijn verplichtingen te voldoen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks meerdere kansen, niet adequaat heeft gereageerd op verzoeken van de bewindvoerder en onvoldoende inspanningen heeft geleverd om een betaalde baan te verwerven. De appellant had slechts een beperkt aantal sollicitaties gedaan en was niet in staat om de benodigde bewijsstukken aan te leveren. Het hof oordeelde dat er onvoldoende vertrouwen was dat de appellant in de toekomst zijn verplichtingen zou nakomen, mede gezien zijn huidige situatie waarin hij aan het begin staat van verschillende hulptrajecten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de beëindiging van de schuldsaneringsregeling werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.232.438
(rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, C 08/16/515 R)
arrest van 15 maart 2018
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. M. Inan.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 6 september 2016 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Daarbij is mr. J.M. Marsman tot rechter-commissaris en M.G.J. Klein Buursink-Michorius tot bewindvoerder benoemd.
1.2 Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 23 januari 2018 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] op voordracht van de rechter-commissaris tussentijds beëindigd. Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij ter griffie van het hof op 31 januari 2018 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 23 januari 2018. [appellant] heeft het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem voort te zetten, eventueel met een verlenging van de looptijd daarvan.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, van de brieven met bijlage(n) van 27 februari 2018, 6 maart 2018 en 7 maart 2018 van mr. Inan en van de brief met bijlagen van 28 februari 2018 van de bewindvoerder.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 maart 2018, waarbij [appellant] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld van zijn partner [partner appellant] . Voorts was de bewindvoerder ter zitting aanwezig.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd op basis van artikel 350 lid 3, aanhef en onder c, Faillissementswet (hierna: Fw). Daartoe heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen. [appellant] is diverse keren gewezen op zijn tekortschieten in de nakoming van de verplichtingen en hem zijn verschillende kansen geboden om de verplichtingen naar behoren na te komen, maar deze kansen heeft hij niet gegrepen. [appellant] heeft de inlichtingen- en sollicitatieplicht geschonden. [appellant] is onder meer structureel in gebreke gebleven met het aanleveren van sollicitatiebewijzen en financiële gegevens. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [appellant] gelegen om hulp in te roepen voor ondersteuning bij het beheer van zijn financiën en het verstrekken van inlichtingen dienaangaande aan de bewindvoerder door bijvoorbeeld een aanvraag tot het aanstellen van een beschermingsbewindvoerder in te dienen.
3.2
Naar het oordeel van het hof is ook in hoger beroep voldoende komen vast te staan dat [appellant] de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. Uit de verslagen van de bewindvoerder blijkt dat de nakoming van de informatieplicht jegens de bewindvoerder vrijwel de gehele regeling moeizaam is verlopen. [appellant] heeft, ondanks herhaalde verzoeken van de bewindvoerder, onvoldoende financiële gegevens aangeleverd. Dit heeft er onder meer toe geleid dat de bewindvoerder het vrij te laten bedrag over de tweede helft van 2017 en per januari 2018 niet heeft kunnen berekenen. Voorts is [appellant] - op zijn verzoek - drie maal op het kantoor van de bewindvoerder uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek. [appellant] heeft twee van de afspraken afgezegd, en is op de derde afspraak, zonder bericht van afwezigheid, niet verschenen.
Verder heeft [appellant] zich gedurende zijn schuldsaneringsregeling onvoldoende ingespannen om een betaalde baan te verwerven, terwijl hij geen ontheffing van deze verplichting heeft gevraagd of gekregen. [appellant] diende minimaal vier keer per maand te solliciteren en de bewindvoerder maandelijks bewijsstukken van de door hem verrichte sollicitaties te sturen.
Volgens de opgave van [appellant] aan de bewindvoerder heeft hij in 2017 in totaal zestien keer gesolliciteerd, maar van slechts zes sollicitaties heeft [appellant] bewijsstukken aangeleverd.
3.3
Gelet op de wijze waarop [appellant] gedurende zijn schuldsaneringsregeling met zijn verplichtingen is omgegaan, kan deze regeling niet, ook niet met een verlenging, voortduren. [appellant] is tijdens het huisbezoek van de bewindvoerder aan het begin van zijn schuldsaneringsregeling gewezen op de uit die regeling voortvloeiende verplichtingen. Vervolgens heeft de bewindvoerder tijdens de schuldsaneringsregeling geregeld telkens om ontbrekende (financiële) informatie en bewijsstukken van sollicitaties verzocht. Ook heeft [appellant] in juni 2017 een officiële waarschuwing van de bewindvoerder gekregen wat betreft de nakoming van zijn verplichtingen. [appellant] was derhalve voldoende gewaarschuwd en had ervan doordrongen moeten zijn dat hij geen steken meer mocht laten vallen bij de nakoming van zijn verplichtingen. Dit is echter wel gebeurd.
Verder dient er, indien de regeling wordt voortgezet of verlengd, voldoende vertrouwen aanwezig te zijn dat de verplichtingen in de toekomst wel naar behoren zullen worden nagekomen. Dit vertrouwen heeft het hof niet. Hiertoe acht het hof het volgende redengevend.
[appellant] is op 13 februari 2018 gezien voor een intakegesprek bij HSK Groep door [psycholoog] , GZ-psycholoog. [psycholoog] heeft geconstateerd dat er sprake is van ernstige depressieve klachten die al jarenlang bestaan. Vanwege de ernstige stoornis in het alcoholgebruik heeft [psycholoog] de huisarts van [appellant] geadviseerd om [appellant] te verwijzen naar Tactus voor begeleiding van zijn alcoholverslaving. Eerst als het alcoholgebruik onder controle is kan het behandeltraject in de Specialistisch GGZ volgens het Depressie protocol worden gestart. De verwijzing naar Tactus heeft thans (in verband met ziekte en afwezigheid van de huisarts) nog niet plaatsgevonden. Verder is op 6 februari 2018 door de stichting Fizom, namens [appellant] , bij de rechtbank Overijssel een verzoek om beschermingsbewind ingediend, waarbij is verzocht de aanvraag met spoed te behandelen. Er is nog geen zittingsdatum bekend. In de e-mail van 26 februari 2018 van Fizom aan de advocaat van [appellant] staat onder meer vermeld dat [appellant] geen enkel overzicht heeft over zijn financiële situatie en het belang daarvan ook niet inziet. Ten slotte heeft [appellant] op
8 januari 2018 deelgenomen aan een toegangstoets in het kader van zijn uitkering op grond van de Participatiewet. Uit de brief van 16 januari 2018 van de Gemeente volgt dat de toets heeft aangetoond dat [appellant] niet zelfstandig in staat is om het minimumloon te verwerven. Dit impliceert dat hij tot de doelgroep voor de Loonkostensubsidie behoort. Ter zitting heeft [appellant] verklaart dat hij inmiddels op een wachtlijst staat in verband met de vervolgstappen die in dit traject vanuit de Gemeente zullen worden ingezet.
3.4
Alhoewel het [appellant] te prijzen valt dat hij (samen met zijn partner) hulp heeft gezocht bij diverse instanties, moet worden geconstateerd dat hij dit eerst recentelijk heeft gedaan. Dit betekent dat [appellant] thans nog aan het begin staat van een fors aantal hulptrajecten - geen van de trajecten is al daadwerkelijk aangevangen - zodat onvoldoende beoordeeld kan worden of [appellant] in staat is om met de geboden hulp aan de verplichtingen uit de WSNP te voldoen. Een en ander biedt naar het oordeel van het hof thans een te smalle basis om de schuldsaneringsregeling voort te zetten of te verlengen. Daarbij neemt het hof voorts in aanmerking dat [appellant] , naar hij ter zitting heeft verklaard, ongeveer drie jaar geleden ook in behandeling is geweest bij Tactus in verband met overmatig alcoholgebruik en thans is teruggevallen in deze problematiek. Het hof merkt in dit verband op dat [appellant] derhalve kennelijk relatief kort voor zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling in september 2016 nog kampte met overmatig alcoholgebruik en ook, zoals uit de rapportage van HSK Groep blijkt, te kampen had met ernstige psychische problematiek. In dit kader rijst bij het hof de vraag of [appellant] destijds niet te vroeg is toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.5
Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 23 januari 2018.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ch.E. Bethlem, D. Stoutjesdijk en M.H.F. van Vugt, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2018.