Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam(hierna: de Inspecteur)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die betrekking heeft op aanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor de jaren 2012 en 2013. Belanghebbende, die tot 12 juni 2014 in gemeenschap van goederen was gehuwd met [A], heeft een stichting opgericht die een kinderdagverblijf exploiteert. De inspecteur van de Belastingdienst heeft aanslagen opgelegd voor de IB/PVV en ZVW, waarbij belastingrente is berekend. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende deels gegrond en deels ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het hoger beroep.
Tijdens de zitting in hoger beroep is vastgesteld dat belanghebbende recht heeft op een aanvullende aftrek van advocaatkosten, maar de vraag of hij recht heeft op aftrek van € 36.000 voor betalingen aan de stichting is in geschil. Het hof oordeelt dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vordering en dat de ontvangen bedragen van de stichting als resultaat uit overige werkzaamheden moeten worden aangemerkt. Het hof vermindert het belastbare inkomen uit werk en woning en de aanslag ZVW 2013 op basis van de bevindingen.
De uitspraak van het hof is op 13 maart 2018 gedaan, waarbij de inspecteur is veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.