ECLI:NL:GHARL:2018:2309

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
200.194.203/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel gezag en omgangsregeling in een complexe jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag en de omgangsregeling van een minderjarige. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzocht om herstel van haar gezag over haar dochter, [de minderjarige3], die gediagnosticeerd is met ernstige hechtingsproblematiek en gedragsproblemen. De raad voor de kinderbescherming heeft in een rapport geconcludeerd dat het niet in het belang van [de minderjarige3] is om het gezag van de moeder te herstellen, ondanks haar verbeterde persoonlijke omstandigheden. Het hof heeft de argumenten van de raad overgenomen en geoordeeld dat de moeder niet in staat is om duurzaam de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van [de minderjarige3] te dragen. Het hof heeft ook de omgangsregeling tussen de moeder en haar kinderen, [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3], beoordeeld. De raad adviseerde een omgang van één dagdeel per maand, wat het hof heeft overgenomen. De moeder heeft recht op omgang, maar de exacte invulling wordt aan de gecertificeerde instelling, Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, overgelaten. De beslissing van het hof is dat het verzoek van de moeder om gezag te herstellen wordt afgewezen, maar dat de omgangsregeling wordt uitgebreid tot vier uren per maand.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.194.203/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C17/146053 / FA RK 15-2176)
beschikking van 6 maart 2018
inzake
[verzoekster],
woonplaats kiezende ten kantore van haar advocaat,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. drs. R.F.P. Scheele te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 11 juli 2017 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van
20 november 2017 met productie(s);
- een brief van de GI van 5 december 2017;
- een journaalbericht van mr. Scheele van 15 januari 2018 met productie(s).

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van
11 juli 2017, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de vraag of het gezag van de moeder over [de minderjarige3] op grond van artikel 1:277 BW moet worden hersteld en welke omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] het meest in hun belang is. De raad heeft op 17 november 2017 rapport uitgebracht.
2.3
Partijen zijn door het hof in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het rapport van de raad. De GI heeft bij brief van 5 december 2017 aangegeven in te stemmen met de adviezen die de raad geeft in vorengenoemd raadsrapport. Mr. Scheele heeft namens de moeder niet inhoudelijk op het raadsrapport gereageerd, ondanks zijn gehonoreerde verzoek om hiervoor langer de tijd te krijgen. In een fax van 15 januari 2018, binnengekomen bij journaalbericht van 15 januari 2018, heeft mr. Scheele enkel aangegeven dat het voor de moeder belangrijk is dat er nog een zitting komt waarbij zij haar verhaal kan doen en haar mening kan geven over het verloop van de zaak. In de tussenbeschikking van het hof van 11 juli 2017 heeft het hof echter bepaald dat de zaak na ontvangst van het raadsrapport verder op de stukken zal worden afgedaan, tenzij het hof, al dan niet op gemotiveerd verzoek van één van partijen, anders beslist. Naar het oordeel van het hof heeft, gezien de mogelijkheid die de moeder geboden is schriftelijk te reageren, de moeder haar verzoek om een nieuwe zitting te plannen onvoldoende gemotiveerd. Nu het hof ook overigens geen aanleiding ziet om een nieuwe zitting te plannen zal het hof de zaak verder op de stukken afdoen.
Het gezag over [de minderjarige3]
2.4
De raad concludeert in zijn rapport dat het niet in het belang van [de minderjarige3] is als het gezag van de moeder over haar wordt hersteld. De raad is van mening dat ondanks moeders verbeterde persoonlijke omstandigheden niet is aangetoond dat de moeder duurzaam in staat is om de verantwoordelijkheid met betrekking tot de verzorging en opvoeding van [de minderjarige3] op zich te nemen, gelet op de ernst en aard van de problematiek van [de minderjarige3] en de specifieke intensieve behandeling die zij hiervoor nodig heeft en waarvan de moeder de ernst onvoldoende inziet. [de minderjarige3] is een ernstig beschadigd meisje van dertien jaar die is gediagnosticeerd met hechtingsproblematiek, traumagerelateerde problematiek, een depressieve stoornis en mogelijk een aandachtstekortstoornis. [de minderjarige3] vertoont ernstige gedragsproblemen, waardoor zij ondanks haar jonge leeftijd inmiddels gesloten is geplaatst. Er zijn volgens de raad zeer grote zorgen over haar sociale en emotionele ontwikkeling, naast zorgen over haar seksuele en persoonlijkheidsontwikkeling. [de minderjarige3] heeft nu en in de toekomst intensieve behandeling nodig gelet op haar complexe problematiek. Het is [de minderjarige3] tot op heden, ondanks de inzet van diverse hulpverleningsvormen, niet gelukt om te profiteren van de haar geboden behandeling. Zij lijkt zich volgens de raad niet te willen conformeren aan de hulpverlening maar zich hier eerder tegen af te zetten, waardoor de hulpverlening niet het gewenste effect heeft en [de minderjarige3] volledig vastloopt in haar ontwikkeling en functioneren. Wat hierbij volgens de raad een rol speelt is haar sterke verlangen om weer bij de moeder te kunnen zijn. In de beleving van [de minderjarige3] kan zij dit bereiken door zich niet te gedragen en/of zich niet te houden aan hulpverleningsafspraken. De beleving en visie van de moeder over wat [de minderjarige3] nodig heeft, waar haar perspectief ligt en hoe de hulpverlening en omgang eruit zou moeten zien, ligt niet in de lijn van de visie die de betrokken hulpverleners hebben. De moeder ziet de aard en ernst van de problematiek van [de minderjarige3] volgens de raad onvoldoende in en denkt en blijft van mening dat ambulante hulp toereikend is. De moeder is onvoldoende bij machte om op adequate wijze aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van [de minderjarige3] . Uitspraken die de moeder ten overstaan van [de minderjarige3] doet over thuis wonen zijn niet realistisch, belastend voor [de minderjarige3] en doorkruisen de hulpverleningsintenties. De beleving en/of de wens van de moeder prevale(ren)/(ert), ondanks de goede intenties van de moeder, boven wat daadwerkelijk nu en op termijn in het belang van [de minderjarige3] is. De raad adviseert het hof het verzoek van de moeder om haar weer te herstellen in het gezag over [de minderjarige3] af te wijzen.
2.5
Gelet op het vorenstaande is het hof, net als de rechtbank, van oordeel dat het verzoek van de moeder om haar gezag over [de minderjarige3] te herstellen dient te worden afgewezen.
Het enkele feit dat de moeder haar leven thans op orde lijkt te hebben maakt nog niet dat zij ook in staat is om duurzaam de verantwoordelijkheid voor de (verzwaarde) verzorging en opvoeding van [de minderjarige3] te dragen. Bovendien geldt dat herstel van het gezag niet in het belang van [de minderjarige3] is. Het hof acht het van groot belang dat er voor [de minderjarige3] nu een plek kan worden gezocht waar zij goed tot haar recht komt en waar de noodzakelijke hulpverlening kan worden ingezet. Gelet op het feit dat de moeder de problematiek van [de minderjarige3] niet (ten volle) lijkt te erkennen en de (begrijpelijke) wens blijft koesteren om [de minderjarige3] thuis op te voeden acht het hof het aangewezen dat een onafhankelijke derde beslissingen blijft nemen over de verblijfplaats van [de minderjarige3] en de voor haar in te zetten hulpverlening. Het moet voor [de minderjarige3] duidelijk zijn dat zij niet zal opgroeien bij de moeder, hoe diep [de minderjarige3] daar ook naar verlangt, en dat zij dit ook niet kan bewerkstelligen door hulpverlening te (blijven) weigeren. Door het gezag van de moeder niet te herstellen hoopt het hof dat ook [de minderjarige3] de ruimte zal voelen om de voor haar ontwikkeling zo belangrijke hulpverlening te accepteren.
De omgangsregeling
2.6
Niet in geschil is dat de moeder recht heeft op omgang met [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , maar wel de wijze waarop daaraan invulling moet worden gegeven.
2.7
In het raadsrapport van 17 november 2017 adviseert de raad het hof om een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen vast te stellen van één dagdeel (vier uren) per maand. Gelet op de huidige situatie waarin nog veel onzekere factoren bestaan ziet de raad dit als het hoogst haalbare en de meest wenselijke omgangsregeling. Uit het onderzoek van de raad komt naar voren dat zowel de kinderen als de moeder de voorheen geldende duur van één uur als zeer beperkt ervaren. Gelet hierop en het feit dat het in een korte tijd met meer kinderen voor de moeder onmogelijk is om voldoende aandacht aan alle kinderen te geven acht de raad vier uren meer passend. De raad adviseert de omgang afwisselend bij het gezinshuis van [de minderjarige1] en het gezinshuis van [de minderjarige2] plaats te laten vinden, indien mogelijk met [de minderjarige3] erbij. De raad kan zich voorstellen dat dit advies op de langere termijn niet leidend hoeft te zijn en / of aangepast dient te worden, afhankelijk van de individuele situatie van de kinderen. De raad acht het daarom van belang dat er binnen een jaar een evaluatie plaatsvindt en er door de GI gekeken wordt naar het verloop van de omgang en de mogelijkheden voor uitbreiding daarvan in frequentie en/of duur.
2.8
Met de raad, en de GI, is het hof van oordeel dat de omgang tussen de moeder en de kinderen uitgebreid dient te worden. Het hof zal het advies van de raad ook op dit punt overnemen, temeer nu de moeder zich blijkens het raadsrapport kan vinden in dit advies. Het hof acht het van groot belang dat er regelmatige omgang tussen de moeder en de kinderen plaatsvindt en dat de duur en de frequentie van de omgang worden uitgebreid indien dit mogelijk en in het belang van de kinderen te achten is. Een goede (werk)relatie tussen de moeder en de GI is daarvoor belangrijk. Het hof gaat er van uit dat beide partijen zich dit realiseren en zich daarvoor zullen (blijven) inspannen. Met de raad heeft het hof goede hoop dat de omgang in de toekomst verder uitgebreid kan worden. Het hof zal de concrete invulling van de omgangsregeling aan de GI overlaten.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slagen de grieven van de moeder deels. Het hof zal de bestreden beschikking voor zover dit het gezag van de moeder over [de minderjarige3] betreft bekrachtigen en voor zover het de omgang tussen de moeder en de kinderen betreft vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
23 maart 2016 voor zover het betreft het afwijzen van het verzoek van de moeder om haar te herstellen in het gezag over [de minderjarige3] ;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
23 maart 2016 voor zover het de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] betreft en in zoverre opnieuw beslissende;
bepaalt dat de moeder eens per maand vier uren omgang heeft met [de minderjarige1] , geboren [in] 2002, [de minderjarige2] , geboren [in]
2003, en [de minderjarige3] , geboren [in] 2004, waarbij de locatie en data worden vastgesteld door de GI;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
A.W. Jongbloed, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 6 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.