ECLI:NL:GHARL:2018:2197

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
200.219.052/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerders in een nalatenschap met vruchtgebruik en bewind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van bewindvoerders in de nalatenschap van de erflater, Cornelis de Groot. De verzoekster, die als vruchtgebruikster van de nalatenschap was aangesteld, heeft verzocht om ontslag van de tweede bewindvoerder, [verweerder], op basis van gewichtige redenen, waaronder een ernstige vertrouwensbreuk. Het hof heeft vastgesteld dat de vertrouwensbreuk tussen de bewindvoerders en de erfgenamen ernstig is, wat de uitvoering van het bewind in gevaar brengt. De erflater had in zijn testament bepaald dat het bewind door twee bewindvoerders gezamenlijk moest worden uitgevoerd, maar de verstoorde verstandhouding maakte dit onmogelijk. Het hof heeft het verzoek van de verzoekster om ontslag van [verweerder] toegewezen en bepaald dat de kantonrechter nieuwe bewindvoerders moet aanwijzen. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.219.052/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 5627614)
beschikking van 6 maart 2018
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht,
en
Stichting Open Doors,
gevestigd te Ermelo,
Stichting Jeugd met een Opdracht,
gevestigd te Heerde,
Stichting Mercy Ships Holland,
gevestigd te Rotterdam,
verweerders in hoger beroep,
verder te noemen: de stichtingen, de erfgenamen of de hoofdgerechtigden,
advocaat: mr. M.J.W. Hoek te Alphen aan den Rijn,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. J.J. Borst te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) van 29 maart 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 juni 2017;
  • het verweerschrift van de stichtingen met producties;
  • het verweerschrift van [verweerder] met producties;
  • een brief van mr. De Bakker van 24 januari 2018 en
  • een journaalbericht van mr. Hoek van 5 februari 2018 met één productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 februari 2018 plaatsgevonden. [verzoekster] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens alle drie de stichtingen is hun advocaat verschenen en is [x] verschenen namens de stichting Mercy Ships Holland. [verweerder] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.
2.3
Ter mondelinge behandeling heeft mr. De Bakker met goedvinden van de overige partijen en het hof een stuk getiteld ‘Verklaring aanvaarden benoeming tot bewindvoerder’ overgelegd. Het hof zal acht slaan op alle onder 2.1 genoemde stukken, nu tegen overlegging geen bezwaar is gemaakt.

3.De feiten

3.1
Op [overlijdensdatum] is te [woonplaats] overleden [erflater] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1913, laatst gewoond hebbende te [woonplaats] , verder te noemen: erflater.
3.2
[verzoekster] was gehuwd met erflater onder huwelijkse voorwaarden. Erflater heeft geen kinderen of andere afstammelingen achtergelaten. In zijn testament van 16 december 2000 heeft erflater de stichtingen tot zijn enige erfgenamen benoemd.
3.3
In zijn testament van 16 december 2000 heeft erflater, voor zover hier van belang, aan [verzoekster] een legaat gemaakt van het vruchtgebruik van zijn zuivere nalatenschap en een bewind ingesteld over de goederen van zijn nalatenschap met benoeming van twee bewindvoerders, onder wie de vruchtgebruikster. Erflater heeft ten aanzien van dit vruchtgebruik en bewind in zijn testament bepaald als volgt (waarbij hij [verzoekster] aanduidt met ‘wederhelft’):
“Vruchtgebruik voor wederhelft
C. Ik legateer aan mijn wederhelft het vruchtgebruik van mijn zuivere nalatenschap.
Ten aanzien van dit vruchtgebruik bepaal ik:
a. Onder "zuivere nalatenschap" zal zijn te verstaan: mijn nalatenschap na aftrek van de schulden die daarop drukken, de ten laste van mijn nalatenschap komende legaten, de begrafeniskosten, het executeurloon, de notariële boedelkosten, de taxatiekosten en de ter zake van mijn nalatenschap verschuldigde successierechten.
b. Het vruchtgebruik zal - tenminste obligatoir - ingaan onmiddellijk bij mijn overlijden, ongeacht de dag van afgifte; verrekening van lopende vruchten zal noch bij het begin van het vruchtgebruik, noch bij het einde daarvan plaatsvinden.
c. Het vruchtgebruik zal eindigen op de dag van het overlijden van de vruchtgebruiker, met dien verstande dat het eveneens zal eindigen indien bij of tijdens een volgend huwelijk of een geregistreerd partnerschap van mijn echtgenote enige goederen gemeenschap ingevolge huwelijk of partnerregistratie ontstaat;
d. Ik stel het met vruchtgebruik belaste kapitaal voor de duur van dit vruchtgebruik, zowel ten aanzien van de vruchtgebruiker, als ten aanzien van de hoofdgerechtigden, onder bewind van twee bewindvoerders, als hoedanig ik benoem 1. de vruchtgebruiker zelf en 2 [voormalig 2e bewindvoerder] , hierna nader genoemd.
Ten aanzien van dit bewind bepaal ik:
De bewindvoerders zijn niet verplicht tot zekerheidstelling voor de richtige uitoefening van het bewind; zij zijn vrij in de wijze van belegging van bij mijn overlijden aanwezige of later vrijkomende - niet tot de vruchten behorende - waarden en contanten. Zij zullen bevoegd zijn om de aan het bewind onderworpen zaken zonder medewerking of goedkeuring van de hoofdgerechtigden te verzilveren en de opbrengst weder te beleggen op de wijze als zij geraden zullen oordelen; voorzover nodig verleen ik daartoe met inachtneming van de bewindsbepalingen aan de vruchtgebruiker het recht tot vervreemding der vruchtgebruikgoederen. Bij verschil van mening omtrent de realisering en/of belegging der gelden zal de mening daaromtrent van de genoemde tweede bewindvoerder beslissend zijn tenzij de wet een dergelijke bepaling niet toestaat, in welk geval de mening van de vruchtgebruiker beslissend zal zijn.
De bewindvoerders moeten in de uitoefening van hun functie steeds tezamen handelen, behoudens hun bevoegdheid om tot de kring der dagelijkse verrichtingen behorende werkzaamheden aan een hunner te delegeren. Ingeval en voor de duur van verhindering van de vruchtgebruiker zonder een regeling terzake zal de naast deze fungerende andere bewindvoerder zelfstandig kunnen optreden. Behoudens het hierboven onder 1 bepaalde, zullen meningsverschillen tussen de bewindvoerders met betrekking tot de uitoefening van hun functie door ieder hunner kunnen worden voorgelegd aan de kantonrechter te Amersfoort of aan een door deze aan te wijzen deskundige, die alsdan een voor beide partijen bindende beslissing zal nemen.
De bewindvoerders zijn verplicht binnen negen maanden na mijn overlijden een notariële boedelbeschrijving te doen opmaken van het onder het vruchtgebruik vallende vermogen, in tegenwoordigheid van de vruchtgebruiker en de hoofdgerechtigden, of deze tenminste behoorlijk opgeroepen zijnde.
Wat dividenden betreft zullen als vruchten ten behoeve van de vruchtgebruiker gelden de dividenden die tijdens het bestaan van het vruchtgebruik betaalbaar worden gesteld of opeisbaar worden.
Met inachtneming van het onder 4 bepaalde zullen (doch uitsluitend ingeval van twijfel of revenuen als kapitaal dan wel als vruchten moeten worden aangemerkt, waarbij bonusaandelen, scrips, claims, premies, uitkeringen op aandelen ingeval van gehele of gedeeltelijke amortisatie of liquidatie te allen tijde als kapitaal zullen gelden) revenuen slechts als vruchten ten behoeve van de vruchtgebruiker worden beschouwd indien en voor zover zij (met uitzondering van de regeling voor het zogenaamde aanmerkelijk belang) voor heffing van inkomstenbelasting in aanmerking komen, evenwel met dien verstande, dat dividenden in aandelen (in plaats van in contanten), welke ten aanzien van de vruchtgebruiker aan de heffing van inkomstenbelasting zijn onderworpen, op aanwijzing van de naast mijn wederhelft fungerende bewindvoerder voor de volle waarde en niet slechts voor het nominale bedrag als vruchten zullen worden beschouwd indien de koers of waarde der betrokken aandelen van de desbetreffende dividenddeclaratie slechts de normale invloed ondergaat. Herkapitalisaties zullen zich uitsluitend in de kapitaalsfeer afwikkelen.
Ik verleen aan de bewindvoerders de bevoegdheid om, telkens wanneer zij daartoe een dringende reden aanwezig achten, uit het beheerde kapitaal een som ter vrije beschikking van de vruchtgebruiker te stellen en wel hetzij ter creëring of ter vermeerdering van verteerbaar gedeelte van het vruchtgebruikkapitaal, hetzij voor een ander doel; deze sommen legateer ik de vruchtgebruiker vrij van rechten en kosten doch alleen voorzover de bevoegdheid tot het hier sub 6 bepaalde niet rechtstreeks voortvloeit uit het vruchtgebruik zelf, aan welk vruchtgebruik ik daartoe bij deze koppel de bevoegdheid tot het vervreemden en verteren als bedoeld in artikel 3:215 van het Burgerlijk Wetboek mede in verband met het vervreemdingsrecht als hiervoor bedoeld sub 1 en met inachtneming der bewindsbepalingen.
Eveneens zijn de bewindvoerders bevoegd om gedeelten van het kapitaal op andere wijze te beleggen dan strikt genomen uit een bewindvoering voortvloeit, indien daardoor naar het oordeel van de bewindvoerders de redelijke belangen van de vruchtgebruiker gediend worden. Gebruikmaking van deze sub 6 verleende bevoegdheden doet voor de bewindvoerders geen enkele aansprakelijkheid ontstaan. Indien inderdaad kapitaal is aangewend ter vertering door de vruchtgebruiker, dan zal er bij het einde van het vruchtgebruik geen vergoeding ter zake plaatshebben. Ook voor het niet gebruikmaken van die bevoegdheden zijn de bewindvoerders niet aansprakelijk. Zoals uit één en ander blijkt beoog ik met dit bewind, naast de administratie en instandhouding van het kapitaal, ook de behartiging van de redelijke belangen van de vruchtgebruiker, waarvoor zo nodig het belang van de instandhouding van het kapitaal moet wijken en waarbij de andere bewindvoerder en de hoofdgerechtigden ernstig met de wensen van de vruchtgebruiker rekening zullen moeten houden en de bewindvoerders uiteindelijk beslissen.
7.
De hoofdgerechtigden zullen bevoegd zijn te vorderen dat alle ter zake van mijn nalatenschap verschuldigd wordende successierechten worden betaald uit de met vruchtgebruik bezwaarde zaken, overeenkomstig de regel van artikel 78 lid 1 van de Successiewet 1956.
8.
Tot het uitoefenen van de zeggenschapsrechten, zoals het vergader-, stem- en enquêterecht, zullen in plaats van de hoofdgerechtigden en/of de vruchtgebruiker steeds de bewindvoerders gerechtigd (niet verplicht) zijn voorzover de wetten en de betreffende statuten dit toestaan; de hoofdgerechtigden en/of de vruchtgebruiker zijn/is gehouden de bewindvoerders daartoe zo nodig, op de door deze verlangde wijze en met inachtneming van de statutaire voorschriften dienaangaande, in staat te stellen. Het onder 2 betreffende delegatie bepaalde zal ten aanzien van het uitoefenen van vergader-, stem- en enquêterechten van toepassing zijn.
9.
De bewindvoerders zullen binnen zes maanden na afloop van een kalenderjaar aan de boedelnotaris (de notaris tot wiens protocol mijn testament zal behoren) een balans per het einde van dat jaar moeten overleggen. Deze boedelnotaris zal van de balans kennis nemen namens de hoofdgerechtigden.
10.
Iedere in functie getreden bewindvoerder of opvolgend bewindvoerder is gehouden om voor het geval van eigen belet of ontstentenis bij notariële akte in de opvolging te voorzien.
11.
Mijn echtgenote zal voor haar werkzaamheden als bewindvoerder geen loon genieten: de naast mijn echtgenote fungerende bewindvoerder is gerechtigd voor zijn werkzaamheden als zodanig in rekening te brengen het loon, zoals dit volgens de daarvoor te zijnen aanzien geldende tarieven gebruikelijk is.”
3.4
[verzoekster] heeft het aan haar gemaakte legaat van het vruchtgebruik van de zuivere nalatenschap aanvaard. In de notariële akte van 30 mei 2005 is dit legaat aan haar afgegeven.
3.5
Zowel [verzoekster] als [voormalig 2e bewindvoerder] hebben hun benoeming als testamentair bewindvoerder aanvaard. Bij notariële akte van 4 augustus 2010 heeft [voormalig 2e bewindvoerder] zijn functie als testamentair bewindvoerder overgedragen aan de heer [y] , die vervolgens bij notariële akte van 20 februari 2012 zijn functie als testamentair bewindvoerder heeft overgedragen aan [verweerder] , die de benoeming tot bewindvoerder heeft aanvaard.
3.6
Bij een stuk dat is getiteld ‘conceptdagvaarding’ en door de rechtbank als verzoekschrift is aangemerkt, ingekomen bij de kantonrechter op 2 januari 2017, heeft [verzoekster] (blijkens de bestreden beschikking) verzocht:
1. [verweerder] als testamentair bewindvoerder te ontslaan en geen vervanger te
benoemen dan wel alsnog een vervanger te benoemen;
2. te bepalen dat [verweerder] moet instemmen met het ter beschikking stellen van
€ 250.000,- aan [verzoekster] uit het [pensioenfonds] ;
3. te bepalen dat [verweerder] moet instemmen met het ter beschikking stellen van
€ 47.500,- aan [verzoekster] uit het pensioenfonds uit te keren;
4. te bepalen dat [verweerder] moet instemmen met een verhoging van de maandelijkse
uitkering aan [verzoekster] van ongeveer € 1.500,- naar € 3.000,- per maand netto;
5. subsidiair [verweerder] te schorsen in afwachting van het onderzoek en
6. [verweerder] te veroordelen in de proceskosten.
[verweerder] heeft in zijn verweerschrift zelfstandige verzoeken gedaan.
3.7
Bij vonnis in kort geding van 4 juli 2017 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland:
in conventie de volgende onmiddellijke voorzieningen gegeven: voor de duur van de periode dat partijen in onderling overleg anders zijn overeengekomen of in een (bodem)procedure anders zal zijn beslist en:
  • bepaald dat vanuit het vermogen van de nalatenschap van erflater maandelijks € 2.622,70 netto dient te worden uitgekeerd aan [verzoekster] ;
  • bepaald dat vanuit het vermogen van de nalatenschap van erflater eenmalig € 50.000,- netto dient te worden uitgekeerd aan [verzoekster] ;
  • bepaald dat [verweerder] de hiervoor genoemde bedragen dient te onttrekken uit het vermogen van de pensioen B.V.;
  • de pensioen B.V. en [verweerder] opgedragen om mee te werken aan het beleggen van een ava en de totstandkoming van een ava-besluit waarbij door de bewindvoerders ( [verzoekster] en [verweerder] ) wordt besloten tot uitkering aan [verzoekster] van de hiervoor genoemde bedragen;
  • [verweerder] en de pensioen B.V. veroordeeld de hiervoor genoemde bedragen binnen uiterlijk zes weken na heden te voldoen aan [verzoekster] of zoveel eerder als daartoe een ava-besluit zal zijn genomen;
  • het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De voorzieningenrechter heeft [verweerder] in reconventie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen en bepaald dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter alle verzoeken afgewezen.
4.2
[verzoekster] is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 maart 2017. De eerste grief ziet op het oordeel van de kantonrechter dat er geen gewichtige redenen zijn om [verweerder] als tweede bewindvoerder te ontslaan. De tweede grief ziet op het niet toewijzen van het verzoek tot opheffing van het instituut van de tweede bewindvoerder. De derde grief ziet op het beheer van het pensioenfonds.
[verzoekster] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
I. [verweerder] te ontslaan als tweede bewindvoerder over de nalatenschap van erflater;
II. het bij testament van erflater van 16 december 2000 ingestelde instituut van de tweede bewindvoerder op te heffen, dan wel subsidiair een ander te benoemen tot tweede bewindvoerder;
III. te bepalen dat [verzoekster] gerechtigd is om maandelijks met een minimaal bedrag van primair € 5.901,27 netto dan wel subsidiair € 2.622,70 netto in te teren op de nalatenschap en dat de tweede bewindvoerder zijn medewerking dient te verlenen om dat interen daadwerkelijk mogelijk te maken, hetzij door onttrekkingen aan het pensioenfonds te realiseren, hetzij door het aangaan van een ‘opeethypotheek’, hetzij op enige andere wijze;
IV. te bepalen dat [verzoekster] gerechtigd is om thans eenmaal € 50.000,- in te teren op de nalatenschap en dat de tweede bewindvoerder zijn medewerking dient te verlenen om dat interen daadwerkelijk mogelijk te maken, hetzij door onttrekkingen aan het Pensioenfonds te realiseren, hetzij door het aangaan van aan ‘opeethypotheek’, hetzij op enige andere wijze;
V. [verweerder] te veroordelen in de kosten van deze procedure, de eventuele nakosten daaronder begrepen,
althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.3
De stichtingen voeren verweer en zij verzoeken het hof, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat, zo nodig onder verbetering van gronden, de bestreden beschikking te bekrachtigen met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van het hoger beroep.
4.4
[verweerder] voert verweer en hij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zo nodig onder verbetering van gronden, de bestreden beschikking te bekrachtigen met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van de procedure.
4.5
In haar brief van 24 januari 2018 heeft [verzoekster] meegedeeld haar verzoeken onder III en IV in te trekken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
[verzoekster] heeft in het begin van haar verzoekschrift in eerste aanleg vermeld dat zij de eerste bewindvoerder en vruchtgebruikster van de erfenis van haar overleden echtgenoot is en dat [verweerder] de tweede bewindvoerder is. Anders dan [verweerder] betoogt, volgt uit het verzoekschrift dan ook op niet mis te verstane wijze in welke hoedanigheden [verzoekster] in deze procedure optreedt en in welke hoedanigheid zij [verweerder] daarin betrekt. Er is dan ook geen aanleiding [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, omdat zij in eerste aanleg slechts in persoon zou zijn opgetreden en haar verzoek slechts zou hebben gericht tegen [verweerder] in persoon.
5.2
Het vermogen waarover het testamentair bewind is ingesteld en waarop het vruchtgebruik van [verzoekster] rust, bestaat thans nog uit twee goederen, te weten (1) de woning met ondergrond, erf, tuin en weiland, [adres] , kadastraal bekend [sectienummer] , ter grootte van 3.25.80 hectare (hierna: de woning) en (2) alle geplaatste aandelen in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [pensioenfonds] (hierna: de BV) (rapportage per 31 december 2015 en over 2015). De overige vermogensbestanddelen waarop het bewind en het vruchtgebruik rustte zijn inmiddels verteerd. Er zijn geen gelden of andere liquide middelen meer aanwezig (notitie notaris Velema 28 november 2016).
5.3
De gevolgen van het bewind zijn afhankelijk van de strekking van het bewind. De erflater heeft de strekking van dit bewind in zijn testament (onderdeel 6 van de bepalingen ten aanzien van het bewind) verwoord als volgt:
“Zoals uit één en ander blijkt beoog ik met dit bewind, naast de administratie en instandhouding van het kapitaal, ook de behartiging van de redelijke belangen van de vruchtgebruiker, waarvoor zo nodig het belang van de instandhouding van het kapitaal moet wijken en waarbij de andere bewindvoerder en de hoofdgerechtigden ernstig met de wensen van de vruchtgebruiker rekening zullen moeten houden en de bewindvoerders uiteindelijk beslissen.”
Daaruit vloeit voort dat het bewind zowel in het belang van de hoofdgerechtigden (de erfgenamen) als in dat van de vruchtgebruikster ( [verzoekster] ) is ingesteld, maar dat het belang van de instandhouding van de goederen van de nalatenschap (het (vruchtgebruik)kapitaal) voor redelijke belangen van [verzoekster] moet wijken. Het zijn de bewindvoerders aan wie erflater de (uiteindelijke) beslissing daarover opdraagt.
Op de rechtsverhouding tussen [verzoekster] als vruchtgebruikster en de erfgenamen als hoofdgerechtigden zijn de bepalingen in het testament daarover en, voor zover daarvan niet is afgeweken, de wettelijke bepalingen over vruchtgebruik in titel 3.8 Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. De erflater heeft aan [verzoekster] als vruchtgebruikster op de voet van artikel 3:215 BW de bevoegdheid gegeven tot vervreemding en vertering van aan het vruchtgebruik onderworpen goederen, maar voegt daaraan toe dat zij die bevoegdheid heeft
"met inachtneming der bewindsbepalingen."
Op het bewind op de goederen van de nalatenschap zijn de bepalingen in het testament van toepassing en voor zover daarvan niet is afgeweken de bepalingen van afdeling 7 van titel 5 van Boek 4 BW. Ter mondelinge behandeling hebben alle partijen unaniem verklaard dat het bewind niet is ingesteld op het gelegateerde vruchtgebruik.
ontslag bewindvoerder(s)
5.4
Volgens artikel 4:164 lid 1 onder e BW eindigt de hoedanigheid van bewindvoerder door ontslag dat de kantonrechter hem met ingang van een bepaalde dag verleent. Lid 2 van voornoemd artikel bepaalt dat het ontslag door de kantonrechter aan de bewindvoerder wordt verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen, zulks op verzoek van een medebewindvoerder, van de rechthebbende, van iemand in wiens belang het bewind is ingesteld of van het Openbaar Ministerie, dan wel ambtshalve. Hangende het onderzoek kan de kantonrechter voorlopige voorzieningen treffen en de bewindvoerder schorsen.
5.5
[verzoekster] stelt dat er een drietal gewichtige redenen is om [verweerder] als bewindvoerder te ontslaan, te weten:
[verweerder] is niet in staat tot een behoorlijke uitoefening van zijn taken;
[verweerder] verwaarloost zijn verplichtingen als tweede bewindvoerder en
er is sprake van een ernstige vertrouwensbreuk tussen [verzoekster] en [verweerder] .
Het hof zal eerst de derde door [verzoekster] aangevoerde reden bespreken.
5.6
Erflater heeft bepaald dat de bewindvoerders in de uitoefening van hun functie steeds gezamenlijk moeten handelen (onderdeel C.d.2 van het testament van erflater). Het hof stelt vast dat zowel [verzoekster] als [verweerder] alsook de hoofdgerechtigden ervan uitgaan dat sprake is van een ernstige vertrouwensbreuk tussen de beide bewindvoerders. Uit de stukken en de verklaringen op de mondelinge behandeling volgt dat zij niet langer samen in staat zijn beslissingen te nemen ten aanzien van de rechten op vervreemding en vertering van de vruchtgebruikster, het gebruik van de woning, de kosten van onderhoud van de woning en de zeggenschapsrechten inzake de aandelen in de BV. Deze ernstige vertrouwensbreuk belet aldus dat de bewindvoerders op goede wijze uitvoering kunnen geven aan de hun gezamenlijk opgedragen taak. De belangen die erflater met het bewind op het oog heeft, te weten het belang van de hoofdgerechtigden enerzijds en het belang van de vruchtgebruikster anderzijds, komen daardoor ernstig in het gedrang. Het hof ziet in de ernstige vertrouwensbreuk en de gevolgen daarvan voor de uitvoering van het bewind dan ook een gewichtige reden voor ontslag van [verweerder] als bewindvoerder. De overige, hiervoor onder 1 en 2 door [verzoekster] aangevoerde redenen voor ontslag behoeven gelet daarop geen nadere beoordeling meer. Het hof zal het verzoek van [verzoekster] onder I dan ook toewijzen. Grieven I en III van [verzoekster] slagen in zoverre.
5.7
Het hof stelt vast dat ook de verstandhouding tussen [verzoekster] en de erfgenamen ernstig verstoord is, zowel in de verhouding vruchtgebruikster/hoofdgerechtigden als in de verhouding bewindvoerster/erfgenamen. Zij zijn ernstig verdeeld over de mogelijkheden en de wijze van uitvoering van de bevoegdheden tot vervreemding en vertering die [verzoekster] als vruchtgebruikster toekomen en over de wijze waarop het bewind moet worden uitgevoerd. Zij verschillen ook van mening over de uitleg van de bepalingen die de erflater ten aanzien van het bewind heeft gemaakt. Ze verwijten elkaar alleen oog te hebben voor het eigen belang en niet voor het belang van de ander en zijn niet meer in staat tot goed en constructief overleg daarover. De erfgenamen hebben aangekondigd aan de rechtbank Midden-Nederland verzoeken te doen die ertoe strekken dat het vruchtgebruik ten aanzien van de woning is geëindigd zodat [verzoekster] de woning moet ontruimen en dat de reikwijdte van haar bevoegdheid tot vertering ten aanzien van de BV beperkt is. Bij dit hof is ook nog het hoger beroep aanhangig dat de erfgenamen hebben ingesteld tegen het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 4 juli 2017 (onderdeel 3.7). Deze ernstige vertrouwensbreuk belet dat [verzoekster] als bewindvoerster op goede wijze uitvoering kan geven aan de uitvoering van het bewind en niet alleen haar eigen redelijke belangen, maar ook de belangen van de erfgenamen, kan behartigen. De evenwichtige belangenbehartiging die erflater met het bewind op het oog heeft, komt daardoor ernstig in het gedrang. Het hof ziet in deze ernstige vertrouwensbreuk en de gevolgen daarvan voor de uitvoering van het bewind dan ook een gewichtige reden voor ontslag van [verzoekster] als bewindvoerster en zal daartoe ambtshalve overgaan.
5.8
De erflater heeft bij het instellen van het bewind uitdrukkelijk bepaald dat het een "bewind van twee bewindvoerders" is. Het hof ziet geen aanleiding daarin wijziging te brengen en af te wijken van hetgeen de erflater heeft bepaald. Het hof zal het verzoek onder II van [verzoekster] het instituut van de tweede bewindvoerder op te heffen afwijzen. Grief II faalt.
5.9
De erflater heeft in zijn testament niet voorzien in een regeling tot benoeming van bewindvoerders voor het geval deze komen te ontbreken. Dat betekent dat de erfgenamen en/of [verzoekster] de kantonrechter op grond van artikel 4:157 lid 1 BW moeten verzoeken twee nieuwe bewindvoerders aan te wijzen. Aan het hof is slechts verzocht bij ontslag van [verweerder] een nieuwe bewindvoerder te benoemen. Het hof zal dat verzoek afwijzen. Vanwege het ontslag van [verzoekster] dienen nu immers twee nieuwe bewindvoerders te worden benoemd. Het hof is van oordeel dat het hier in het belang van een goed bewind nodig is dat de kantonrechter beide nieuwe bewindvoerders tegelijkertijd aanwijst en zich vergewist van de bereidheid van de door hem te benoemen personen. De kantonrechter is daartoe betere geëquipeerd dan het hof. Het hof zal aan [verzoekster] en [verweerder] ontslag verlenen met ingang van de dag dat degenen die door de kantonrechter zijn benoemd bewindvoerder zijn geworden (artikel 4:157 lid 5 BW).
5.1
De omstandigheid dat beide bewindvoerders vanwege de ernstig verstoorde verstandhouding tussen [verzoekster] , [verweerder] en de erfgenamen worden ontslagen, is aanleiding voor compensatie van de proceskosten.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht ) van 29 maart 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
verleent [verzoekster] en [verweerder] ontslag als bewindvoerders in de nalatenschap van Cornelis de Groot;
verstaat dat [verzoekster] , [verweerder] of de stichtingen de kantonrechter verzoeken twee nieuwe bewindvoerders aan te wijzen;
bepaalt dat het ontslag wordt bepaald op de dag dat degenen die door de kantonrechter zijn aangewezen bewindvoerder zijn geworden op de voet van artikel 4:157 lid 5 BW;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, J.B. de Groot en E.H. Schulten, bijgestaan door mr. A. Hase als griffier, en is op 6 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.