In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van Damo Boating B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. Damo Boating, vertegenwoordigd door mr. H.L.M. Scholten, was in eerste aanleg gedaagde en eiseres in verzet. De geïntimeerde, wonende in Duitsland, had Damo Boating en een persoon genaamd [B] gedagvaard wegens schadevergoeding na de ontdekking van een wietplantage in een door hem verhuurde woning. De rechtbank had de vordering van de geïntimeerde bij verstek toegewezen, maar Damo Boating kwam in verzet. Het hof behandelt de vraag of Damo Boating als contractspartij kan worden aangemerkt en of de proceskostenveroordeling terecht is opgelegd. Het hof oordeelt dat de geïntimeerde onvoldoende bewijs heeft geleverd dat Damo Boating contractspartij was, en vernietigt de eerdere veroordeling tot betaling van schadevergoeding. De kosten van het hoger beroep worden voor rekening van de geïntimeerde gesteld, die in het ongelijk is gesteld.