ECLI:NL:GHARL:2018:2091

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
5 maart 2018
Zaaknummer
200.231.323/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen bij vader in hoger beroep verleend na zorgen over de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De Raad voor de Kinderbescherming had eerder verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen en hen bij de vader te plaatsen, vanwege ernstige zorgen over de opvoedingssituatie bij de moeder. De moeder, die te maken heeft met persoonlijke problematiek, waaronder psychische klachten, werd als ongeschikt beschouwd om voor de kinderen te zorgen. Het hof oordeelde dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig bedreigd werden door de situatie bij de moeder, die gekenmerkt werd door instabiliteit en verwaarlozing. De vader bood op dat moment een veilige en stabiele omgeving voor de kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 februari 2018 werd duidelijk dat de moeder, ondanks haar liefde voor de kinderen, niet in staat was om hen de benodigde zorg en opvoeding te bieden. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder meerdere keren haar medicatie niet heeft ingenomen, wat leidde tot psychotische episoden. De kinderen gaven aan bang te zijn voor hun moeder en vertoonden gedragsproblemen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter vernietigd en de machtigingen tot uithuisplaatsing bij de vader verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 3 januari 2019. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Het hof benadrukte dat de continuïteit en veiligheid in de opvoeding van de kinderen essentieel zijn en dat de moeder de ruimte moet krijgen om aan haar problemen te werken. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die gebaat zijn bij een stabiele en veilige omgeving.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.231.323/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/158516 / FJ RK 17-1220)
beschikking van 27 februari 2018
inzake
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Leeuwarden,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Pieters te Sneek,
en
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
alsmede
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
kantoorhoudend te Groningen,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 3 januari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 11 januari 2018;
- het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank 27 december 2017 met daaraan gehecht
de pleitnota van mr. Pieters.
2.2
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof van 8 februari 2018, waarbij zijn verschenen de heer [C] namens de raad, de moeder en haar advocaat, de vader en namens de GI mevrouw [D] . Ook was als informant aanwezig de heer [E] , partner van de moeder.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van de minderjarigen:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 (hierna: [de minderjarige1] ) en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2011 (hierna: [de minderjarige2] ).
3.2
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De ouders hebben na de relatiebreuk in 2015 in onderling overleg de zorg- en opvoedingstaken verdeeld op zodanige manier, kort gezegd, dat het zwaartepunt van het verblijf van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder is.
3.3
De moeder heeft naast [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nog twee minderjarige kinderen uit een eerdere relatie die tot begin 2018 ook bij haar hebben gewoond. Ter zitting van het hof heeft de GI toegelicht dat die twee andere kinderen van de moeder bij beschikking van 2 februari 2018 door de kinderrechter onder toezicht zijn gesteld en voorts dat voor hen een machtiging tot uithuisplaatsing is afgegeven geldig tot juli 2018 waarbij de beslissing over het resterende deel van het verzoek is aangehouden door de kinderrechter.
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 6 december 2017, heeft de raad de kinderrechter verzocht de minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen en tevens machtigingen tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Ter onderbouwing is verwezen naar het daarbij gevoegde raadsrapport van 30 november 2017.
3.5
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 3 januari 2018 tot 3 januari 2019 en is het meer of anders verzochte afgewezen.

4.4. De omvang van het geschil

4.1
De raad verzoekt het hof, zakelijk weergegeven, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij het verzoek om machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader is afgewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, die alsnog te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling (3 januari 2019).
4.2
Namens de moeder is ter zitting verweer gevoerd en verzocht de duur van de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader te beperken tot zes maanden in die zin dat de duur gelijk wordt gesteld aan die van de verleende machtigingen tot uithuisplaatsing van de twee andere kinderen van de moeder (20 juli 2018).

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van het tweede lid kan de machtiging eveneens worden verleend op verzoek van onder meer de raad. In dat geval dient bij het verzoekschrift door de raad een beluit bedoeld in artikel 2.3 lid 1 van de Jeugdwet (Jw) te worden overgelegd (verleningsbesluit). Niet betwist is dat aan dit voorschrift in het onderhavige geval is voldaan.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat het hier gaat om een liefdevolle moeder die het beste met haar kinderen voor heeft maar te kampen heeft met persoonlijke problematiek. De moeder heeft een zeer belast verleden, kampt met dwangneuroses, hoort geesten waardoor zij slecht slaapt en heeft last van psychotische episoden. Het hof vindt in de stukken voorts aanwijzingen voor cognitieve beperkingen.
5.3
Het hof is van oordeel dat de noodzaak bestaat om de verzochte machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader te verlenen. Niet in geschil is in dit verband dat de kinderen in de opvoedingssituatie bij de moeder ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd als gevolg van de forse persoonlijke problematiek bij de moeder. De kinderen hebben blijkens de stukken al gedurende lange tijd een zeer instabiele periode achter de rug waarin zij onder meer te maken hebben gehad met diverse verhuizingen, een sterk verminderde beschikbaarheid van de moeder als ook een onveilige en verwaarlozende thuissituatie bij de moeder waarin ook aan de basale verzorging en opvoeding niet werd voldaan, (mede) als gevolg van psychotische episoden. De kinderen verblijven feitelijk ook al enige weken wegens een terugval van de moeder bij de vader in [B] . De vader werkt volgens de toelichtingen van de GI en de raad goed mee met de hulpverlening en biedt de kinderen op dit moment een veilige en stabiele opvoedingssituatie waarin de basale zorg en schoolgang in voldoende mate is gewaarborgd.
5.4
Anders dan de moeder betoogt, is het hof van oordeel dat de maatregel van ondertoezichtstelling niet volstaat. De hulpverlening ervaart de samenwerking met de moeder als moeizaam omdat zij hulpverlening niet toelaat, stopzet dan wel aanwijzingen niet toepast waardoor de veiligheid van de kinderen ernstig in het gedrang is gekomen. In dit kader is gebleken dat de moeder meerdere keren haar medicatie is vergeten, dat in verband daarmee psychoses optraden dan wel verergerden (bijvoorbeeld in september 2017 en ook begin januari 2018) en de kinderen daaraan zijn blootgesteld. Het hof is daarnaast met de raad van oordeel dat er ook buiten de psychotische perioden ernstige zorgen bestaan over de moeder als verzorger en opvoeder van de kinderen. Het hof ziet zich daarin bevestigd in de signalen die door de kinderen zelf aan de raadsonderzoeker als ook door derden worden afgegeven. Zo wordt door de school van [de minderjarige2] aangegeven dat [de minderjarige2] concentratieproblemen heeft, veel ziek is als ook beneden verwachting presteert en wordt door de peuterspeelzaal aangegeven dat [de minderjarige1] erg koel reageert op moeder en erg blij reageert als haar vader haar komt halen. Zorgelijk is dat de kinderen inmiddels aangeven bang te zijn voor de moeder en dat [de minderjarige2] op dit moment geen contact met haar wil.
5.5
Voor zover namens de moeder is bepleit om de machtigingen in duur te beperken tot 20 juli 2018 ziet het hof daarvoor geen aanleiding. Het hof volgt de raad in dit verband in zijn standpunt dat het niet alleen in het belang van de (basale) verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk is voor langere periode de continuïteit in hun opvoedingssituatie te verzekeren maar ook voor het slagen van de behandeling van de moeder noodzakelijk is dat zij daarvoor de ruimte krijgt. De moeder heeft in dit verband toegelicht dat zij in verband met traumatische ervaringen graag regressietherapie zou willen gaan volgen. De visie van de moeder dat het buiten de psychotische perioden goed met haar gaat en zij op korte termijn in staat is de zorg en opvoeding van de kinderen te dragen, wordt door het hof niet gedeeld en het hof verwijst daarvoor naar het hiervoor overwogene. De kinderen hebben veel instabiliteit en onveiligheid gekend en zijn nu gebaat bij rust, duidelijkheid en voortzetting van hun verblijf bij de vader. Het hof merkt daarbij op dat uit de stukken blijkt dat ook de vader een zeer belast verleden kent maar een ommezwaai ten positieve heeft gemaakt waarbij hij de samenwerking met de hulpverlening goed aangaat.
5.6
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte machtigingen de continuïteit van- en veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen niet is gewaarborgd. De machtigingen tot uithuisplaatsing zijn dan ook noodzakelijk.

6.De slotsom

6.1
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover aan dit hoger beroep onderworpen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 3 januari 2018 voor zover daarbij de verzochte machtigingen tot uithuisplaatsing van de voornoemde minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn afgewezen;
en opnieuw rechtdoende:
verleent machtigingen tot uithuisplaatsing van genoemde minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling (tot 3 januari 2019);
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, G. Jonkman en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. A.T. Harkema als griffier en is op 27 februari 2018 in het openbaar uitgesproken.