In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die eerder de belastingaanslagen van de Inspecteur heeft bevestigd. De Inspecteur had aan belanghebbende, die in 2012 en 2013 een Wajonguitkering ontving, navorderingsaanslagen opgelegd voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) vanwege vergoedingen die hij ontving voor deelname aan medicijnonderzoek als proefpersoon. Belanghebbende ontving in totaal € 10.748 van het onderzoeksinstituut [C] B.V. voor zijn deelname aan deze onderzoeken. De Inspecteur rekende deze vergoedingen tot het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende.
Belanghebbende stelde dat de Inspecteur onterecht handelde door deze vergoedingen als resultaat uit overige werkzaamheden te beschouwen en dat hij in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur handelde door proefpersonen in België niet in de belastingheffing te betrekken. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de vergoedingen tot het belastbare inkomen behoren, ongeacht de kwalificatie die [C] eraan gaf. Het Hof bevestigde dat de Inspecteur geen beginselen van behoorlijk bestuur had geschonden en dat de belastingaanslagen terecht waren opgelegd. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.