ECLI:NL:GHARL:2018:1962

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2018
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
21-001286-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vennootschap onder firma voor het niet deugdelijk voeren van administratie en overtreding van de Flora- en faunawet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, een vennootschap onder firma, was eerder vrijgesproken van verschillende tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft het vonnis voor een deel vernietigd en opnieuw recht gedaan. De vennootschap werd veroordeeld voor het niet deugdelijk voeren van de voorgeschreven administratie, specifiek het opkopersregister, en voor overtredingen van artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet. Het hof sprak de vennootschap vrij van de tenlastegelegde feiten van heling en witwassen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de goederen afkomstig waren uit misdrijf. Het hof heeft vastgesteld dat de administratie niet op de juiste wijze was bijgehouden, wat de vennootschap verplichtte om een deugdelijke administratie te voeren om de handel in gestolen goederen tegen te gaan. De uitspraak volgde na een langdurig proces, waarbij de redelijke termijn van behandeling was overschreden. De vennootschap werd veroordeeld tot een geldboete van € 1.000 voor de overtredingen van de Flora- en faunawet en € 8.000 voor het niet voeren van de juiste administratie, waarvan een deel voorwaardelijk werd opgelegd. Het hof heeft ook beslissingen genomen over het beslag op inbeslaggenomen goederen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001286-14
Uitspraak d.d.: 2 maart 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 20 februari 2014 met parketnummer 05-900441-12 in de strafzaak tegen

V.O.F. [verdachte] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 augustus 2015 en 1 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte en door haar raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het haar onder 1, 2 en onder 3 vierde gedachtestreepje tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze gegeven vrijspraken staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in haar hoger beroep verklaren.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en
in hoger beroep en voor zover thans nog van belang – tenlastegelegd dat:
3:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 oktober 2006
tot en met 26 maart 2012 te Arnhem, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen
(aangetroffen in een pand gelegen aan [adres] )
- een gouden armbandje (met naamplaatje, zaakdossier 9) en/of
- een of meer paspoort/paspoorten (op naam van [naam] en/of

[naam] , zaakdossier 65) en/of

- een mobiele telefoon (Nokia 5130, zaakdossier 62) en/of
terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van
voormeld(e) goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat
dit/deze door diefstal in elk geval door enig misdrijf was/waren verkregen;
4:
zij op of omstreeks 26 maart 2012, te Arnhem, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet
opzettelijk, een of meer dieren en/of producten van dieren, behorende tot een
beschermde uitheemse diersoort, aangewezen krachtens artikel 5 van de Flora-
en Faunawet bij de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en
Faunawet in artikel 4, te weten:
- een (karet)schildpad (Eretmochelys Imbricata) en/of
- een (bril)kaaiman (Caiman crocodilus) en/of
- een zaagtand (van een zaagrog)
heeft verworven en/of ten verkoop heeft aangeboden en/of ten verkoop
voorhanden of in voorraad heeft gehad en/of heeft gebruikt voor commercieel
gewin en/of ten toon heeft gesteld voor handelsdoeleinden en/of onder zich
heeft gehad;
5:
zij in of omstreeks de periode van 27 maart 2009 tot en met 26 maart 2012 te
Arnhem, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
als inkoper en/of opkoper en/of (detail)handelaar van nieuwe en/of tweedehands
en/of gebruikte en/of ongeregelde artikelen/goederen (onder andere: sieraden
en/of fietsen en/of brom/-snorfietsen en/of foto-, film-, radio-, audio- en
videoapparatuur en/of uurwerken en/of kunstvoorwerpen), aangewezen bij het
Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
(Staatsblad 1992/36), niet met inachtneming van de bij de algemene maatregel
van bestuur geldende regels:
- aantekeningen heeft gehouden en/of heeft doen houden van alle nieuwe en/of
tweedehands en/of gebruikte en/of ongeregelde artikelen/goederen die zij,
verdachte, en/of haar mededader(s) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad
en/of
- één of meerdere nieuwe en/of tweedehands en/of gebruikte en/of
ongeregelde artikelen/goederen heeft verworven van één of meer
persoon/personen zonder dat die persoon/personen zijn/hun
identiteitsgegevens had/hadden opgegeven en/of zonder dat zij, verdachte,
en/of haar mededader(s) de identiteitsgegevens van die persoon/personen in
haar/de administratie heeft aangetekend en/of heeft doen aantekenen;
6 primair:
zij in of omstreeks de periode van 27 maart 2009 tot en met 26 maart 2012,
te Arnhem,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s),
(telkens) van (een) voorwerp(en) (en/of geldbedrag(en)), te weten
één of meer gebruikte en/of ongeregelde goed(eren) (te weten onder andere:
één of meer siera(a)d(en) en/of fiets(en) en/of brom/-snorfiets(en) en/of
foto-, film-, radio-, audio- en videoapparatuur en/of uurwerk(en) en/of
kunstvoorwerp(en) en/of computer(s)/laptop(s) en/of ladders en/of
gsm-toestellen en/of geldbedragen)
de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding verborgen en/of verhuld,
en/of
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
terwijl zij weet dat die (hoeveelheden) siera(a)d(en) en/of die (hoeveelheden)
voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – mede afkomstig is uit enig misdrijf,
((immers,
A.
die (hoeveelheden) goed(eren) aan te kopen en/of op te kopen en/of te (laten)
belenen, zonder daaromtrent een administratie dan wel een juiste en/of
volledige administratie (ex artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht) te
(laten) voeren en/of bij te (laten) houden en/of
een (zeer) summiere/algemene en/of dubbele en/of een onjuiste administratie
en/of opkoopregister bij te (laten) houden en/of
B.
(vervolgens) door die (hoeveelheden) voorwerp(en) door te (laten) verkopen
en/of om te zetten, zonder daaromtrent een administratie dan wel een juiste
en/of volledige administratie (ex artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht)
te (laten) voeren en/of bij te (laten) houden en/of
een (zeer) summiere/algemene en/of dubbele en/of een onjuiste administratie
en/of verkoopregister bij te (laten) houden en/of
C.
(vervolgens) door die (hoeveelheden) sieraden door te verkopen en/of om te
laten smelten en/of een (zeer) summiere/algemene en/of dubbele en/of een
onjuiste administratie bij te (laten) houden));
subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 27 maart 2009 tot en met 26 maart 2012,
te Arnhem,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) van (een) voorwerp(en) (en/of geldbedrag(en)), te weten
één of meer gebruikte en/of ongeregelde goed(eren) (te weten onder andere:
één of meer siera(a)d(en) en/of fiets(en) en/of brom/-snorfiets(en) en/of
foto-, film-, radio-, audio- en videoapparatuur en/of uurwerk(en) en/of
kunstvoorwerp(en) en/of computer(s)/laptop(s) en/of ladders en/of
gsm-toestellen en/of geldbedragen),
de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing
heeft verborgen en/of verhuld,
en/of
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
heeft omgezet,
terwijl zij weet dat die (hoeveelheden) siera(a)d(en) en/of die (hoeveelheden)
voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – mede afkomstig is uit enig misdrijf,
((immers,
A.
die (hoeveelheden) goed(eren) aan te kopen en/of op te kopen en/of te (laten)
belenen, zonder daaromtrent een administratie dan wel een juiste en/of
volledige administratie (ex artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht) te
(laten) voeren en/of bij te (laten) houden en/of
een (zeer) summiere/algemene en/of dubbele en/of een onjuiste administratie
en/of opkoopregister bij te (laten) houden en/of
B.
(vervolgens) door die (hoeveelheden) voorwerp(en) door te (laten) verkopen
en/of om te zetten, zonder daaromtrent een administratie dan wel een juiste
en/of volledige administratie (ex artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht)
te (laten) voeren en/of bij te (laten) houden en/of
een (zeer) summiere/algemene en/of dubbele en/of een onjuiste administratie
en/of verkoopregister bij te (laten) houden en/of
C.
(vervolgens) door die (hoeveelheden) sieraden door te verkopen en/of om te
laten smelten en/of een (zeer) summiere/algemene en/of dubbele en/of een
onjuiste administratie bij te (laten) houden)).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Verweren

De door de verdediging gevoerde verweren worden telkens besproken bij de bespreking van het feit waarop zij betrekking hebben.

Het onder 3 tenlastegelegde feit

Het hof heeft op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet, althans in elk geval onvoldoende, komen vast te staan wanneer en onder welke omstandigheden de goederen zijn verkregen, waardoor geen conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot de wetenschap van verdachte op dat moment over de criminele herkomst. Verdachte zal derhalve voor dit feit worden vrijgesproken.

Het onder 4 tenlastegelegde feit

Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
zij opof omstreeks26 maart 2012, te Arnhem,althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet
opzettelijk,een of meerdieren en/of producten van dieren, behorende tot een
beschermde uitheemse diersoort, aangewezen krachtens artikel 5 van de Flora-
en Faunawet bij de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en
Faunawet in artikel 4, te weten:
- een (karet)schildpad (Eretmochelys Imbricata) en/of
- een (bril)kaaiman (Caiman crocodilus) en/of
- een zaagtand (van een zaagrog)
heeft verworven en/often verkoop heeft aangeboden en/of ten verkoop
voorhanden of in voorraad heeft gehad en/ofheeft gebruikt voor commercieel
gewin en/oftentoon heeft gesteld voor handelsdoeleinden en/of onder zich
heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Het onder 5 tenlastegelegde feit

De raadsvrouw heeft, kort weergegeven, gesteld dat verdachte, ten tijde van de tenlastelegging, in de praktijk wel naar de bedoeling van de wetgever heeft gehandeld en nauw aansluiting heeft gezocht bij de voor haar geldende administratieve verplichtingen.
Het verweer van de raadsvrouw dat vanuit een teleologische interpretatie een eventuele bewezenverklaring niet kan worden gekwalificeerd als overtreding en dat derhalve ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen, zal het hof verwerpen reeds omdat de wetgeschiedenis daarvoor geen grond biedt.
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Vaststaat dat het inkoopregister niet goed is bijgehouden. Verdachte, een onderneming, is verantwoordelijk voor het voeren van een juiste administratie en het op de juiste wijze bijhouden van het inkopersregister.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
zij inof omstreeksde periode van 27 maart 2009 tot en met 26 maart 2012 te
Arnhem,tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
als inkoper en/of opkoperen/of (detail)handelaarvannieuwe en/of tweedehands
en/ofgebruikte en/of ongeregelde artikelen/goederen (onder andere: sieraden
en/of fietsen en/of brom/-snorfietsen en/of foto-, film-, radio-, audio- en
videoapparatuur en/of uurwerken en/of kunstvoorwerpen), aangewezen bij het
Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
(Staatsblad 1992/36), niet met inachtneming van de bij de algemene maatregel
van bestuur geldende regels:
- aantekeningenheeft gehouden en/of heeft doen houden van alle nieuwe en/of
tweedehands en/of gebruikte en/of ongeregelde artikelen/goederen die zij,
verdachte, en/of haar mededader(s)heeft verworven en/ofvoorhanden heeft gehad
en/of
-één ofmeerderenieuwe en/of tweedehands en/ofgebruikte en/of
ongeregelde artikelen/goederen heeft verworven van één of meer
persoon/personenzonder dat die persoon/personen zijn/hun
identiteitsgegevens had/hadden opgegevenen/ofzonder dat zij, verdachte,
en/of haar mededader(s)de identiteitsgegevens van die persoon/personen in haar/deadministratie heeft aangetekend en/of heeft doen aantekenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Het onder 6 tenlastegelegde feit

De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op de nietigheid van de dagvaarding. Hiertoe heeft de raadsvrouw gesteld dat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is, aangezien daarin enerzijds is opgenomen dat sieraden/voorwerpen/geldbedragen afkomstig zijn uit misdrijf, terwijl anderzijds de feitelijke uitwerking daarvan slechts overtredingen (van het bepaalde in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht) zouden behelzen.
Het hof verwerpt dit verweer. De dagvaarding bevat, mede gelezen in samenhang met het dossier, een voldoende duidelijke opgave het tenlastegelegde feit bevat als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
De raadsvrouw heeft ook betoogd dat, primair, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging van verdachte of, subsidiair, tot bewijsuitsluiting moet worden overgegaan, omdat, kort gezegd, het beslag niet deugdelijk is geverbaliseerd, waardoor aan de belangen van verdachte op haar recht op een eerlijke behandeling te kort is gedaan.
Naar het oordeel van het hof is er wel sprake van onvolkomenheden bij de administratie van het beslag, maar van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde en/of van een opzettelijke schending van de verdedigingsbelangen van verdachte, waardoor ernstig inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan haar recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan, is geen sprake. Derhalve is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van verdachte en is er geen grond voor bewijsuitsluiting ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof komt dan toe aan de beoordeling van de vraag of wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – witwassen.
Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is. Het overweegt daartoe als volgt.
Voor een veroordeling voor witwassen op grond van art. 420bis Sr is vereist dat vaststaat dat de voorwerpen waar het om gaat afkomstig zijn uit enig misdrijf. Op grond van doel en strekking van art. 420bis Sr en mede in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling moet worden aangenomen dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid dat de desbetreffende voorwerpen afkomstig zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan.
Uit verschillende arresten van de Hoge Raad die zien op witwassen kan de volgende bewijsconstructie worden gedestilleerd, voor zover het gaat om het bewijs van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’.
Dat onder een verdachte aangetroffen voorwerpen ‘uit enig misdrijf afkomstig zijn’, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat ze uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is aan het openbaar ministerie bewijs bij te brengen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Indien de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat de voorwerpen/geld die de verdachte voorhanden heeft gehad – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van die voorwerpen.
Dit leidt er echter niet zonder meer toe dat het dan aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het de betreffende voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn. Wel kan de rechter in voorkomende gevallen in geval de in de bewijsvoering vastgestelde feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen en hij tot het oordeel komt dat de door de verdachte gegeven verklaring voor onder meer de herkomst van de voorwerpen niet aannemelijk is geworden, daaraan de gevolgtrekking verbinden dat het geldbedrag geen legale herkomst had en dat de verdachte dit wist.
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de enorme hoeveelheid in beslag genomen goederen niet is te herleiden naar een eigenaar en dat bij ontbreken van een deugdelijke verklaring, opgeteld bij hetgeen overigens uit het dossier met betrekking tot de handel en wandel van verdachte en haar medeverdachten is gebleken, dit het vermoeden oplevert dat deze goederen van misdrijf afkomstig zijn.
Het hof stelt vast dat voor de herkomst van een deel van de inbeslaggenomen goederen wel een verklaring namens verdachte is gegeven. Namens verdachte is een groot aantal contracten overgelegd waaruit zou blijken dat de in beslag genomen voorwerpen niet van enig misdrijf afkomstig zijn.
Door de wijze van het registreren van het beslag kan het hof niet nagaan welke goederen gelabeld dan wel niet gelabeld waren, zodat het hof niet kan nagaan of de verklaring van verdachte omtrent de herkomst juist is.
Wat overblijft is – hoezeer het dossier ook aanwijzingen bevat dat verdachte (en haar medeverdachte bestuurders) mogelijk (ook) van misdrijf afkomstige goederen opkocht(en) – onvoldoende om in deze zaak bewezen te kunnen achten dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting aldus niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 6 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Gelet op voorgaande beslissing behoeft het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw om getuigen te horen geen nadere bespreking, omdat aan de voorwaarde van dat verzoek niet is voldaan.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, van de Flora- en
faunawet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon; meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
Als handelaar in gebruikte en ongeregelde goederen in het door haar gehouden register niet onverwijld aantekening houden van alle door hem gekochte goederen, begaan door een rechtspersoon,
en
Als handelaar in gebruikte en ongeregelde goederen een gebruikt of ongeregeld goed van iemand verwerven zonder de identiteitsgegevens van diegene in de administratie aan te tekenen, begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid van de verdachte

Voor zover de raadsvrouw met betrekking tot het onder 5 bewezenverklaarde feit een beroep op afwezigheid van alle schuld (in de zin van rechtsdwaling) heeft willen doen omdat verdachte “de aanbevelingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft opgevolgd” overweegt het hof dat voor een geslaagd beroep op rechtsdwaling is vereist dat het aannemelijk is dat een verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Daarvan kan sprake zijn indien de verdachte is afgegaan op het advies van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat de verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen. Bij de beoordeling van een daartoe strekkend verweer kunnen verschillende aspecten van belang zijn, waaronder:
- de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de adviseur;
- de specifieke deskundigheid van de adviseur;
- de complexiteit van de materie waarover advies wordt ingewonnen;
- de precieze inhoud van de adviezen.
Naar het oordeel van het hof is in casu niet voldaan aan de voorwaarden voor rechtsdwaling. De betreffende verbalisanten hebben geen advies gegeven met betrekking tot de inrichting van het inkopersregister. Het verweer mist feitelijke grondslag en wordt verworpen.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Redelijke termijn

Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat sprake is van schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM.
Uit de stukken van de zaak is het hof het navolgende gebleken:
  • in maart/april 2012 zijn er doorzoekingen geweest in het winkelpand van “ [verdachte] ” en in de woning van verdachte. Op deze datum is de redelijke termijn gaan lopen.;
  • op 3 juli 2012 is de zaak voor de eerste maal aangebracht ter terechtzitting van de rechtbank;
  • na diverse aanhoudingen, naar aanleiding van onderzoekswensen van de verdediging, heeft de rechtbank op 20 februari 2014 in deze zaak vonnis gewezen;
  • op 5 maart 2014 is namens verdachte hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld;
  • op 1 juli 2014 is de zaak ter griffie van het hof ingekomen;
  • op 4 augustus 2015 is de zaak op de rol van het hof geplaatst voor een regiezitting;
  • bij tussenarrest van 18 augustus 2015 zijn de nadere onderzoekswensen in de zaak van verdachte afgewezen. De zaak van de medeverdachte [medeverdachte] werd verwezen naar de raadsheer-commissaris om [getuige] als getuige te horen. De te horen getuige was een medeverdachte in een strafzaak die verband hield met de zaak tegen verdachte en het arrest in zijn strafzaak was nog niet onherroepelijk. Nadat het arrest van de te horen getuige onherroepelijk is geworden heeft het verhoor van de getuige op 12 oktober 2016 plaatsgevonden;
  • op 16 februari 2017 is de zaak weer op de rol van het hof geplaatst maar vanwege ziekte van twee raadsheren, die deel uitmaakten van de zittingscombinatie die deze omvangrijke zaak zou behandelen, is de behandeling aangehouden voor onbepaalde tijd;
  • op 1 februari 2018 is de behandeling van de zaak voortgezet en op 2 maart 2018 zal arrest worden gewezen.
Het hof is van oordeel dat het totale tijdsverloop, met name de periode tussen het horen van de getuige door de raadsheer-commissaris en de inhoudelijke behandeling van de zaak, zodanig lang is dat sprake is van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Het hof is van oordeel dat in de na te melden strafoplegging de overschrijding van de redelijke termijn in voldoende mate is verdisconteerd.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van verdachte en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in de winkel dieren en producten van dieren behorende tot een beschermde uitheemse diersoort ten verkoop voorhanden gehad en tentoongesteld. Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het niet juist voeren van de verplichte opkopersadministratie. Verdachte heeft in een periode van bijna drie jaren gedraaid als pandjeshuis “ [verdachte] ”. Verdachte had de plicht om een deugdelijke administratie te voeren om op deze manier de handel in gestolen goederen tegen te gaan en is daarin ernstig tekortgeschoten. De specifieke branche waarin verdachte werkzaam was maakt extra oplettendheid en transparantie geboden en vraagt nu juist om een volledige en correcte wijze van administreren. Voor afdoening van dit feit acht het hof oplegging van een geldboete passend.
Bij de bepaling van de duur van de op te leggen straffen heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie, betreffende verdachte,
niet blijkt van andere contacten met justitie.
De ouderdom van de feiten, de geconstateerde schending van de redelijke termijn en rekening houdende met de vrijspraken van de onder 3 en 6 tenlastegelegde feiten geven het hof aanleiding om de door de advocaat-generaal gevorderde geldboeten op een beduidend lager bedrag te stellen. De geldboete voor feit 4 zal geheel onvoorwaardelijk worden opgelegd. Voor feit 5 zal in plaats van een geheel onvoorwaardelijke geldboete een deels voorwaardelijke geldboete worden opgelegd. Het voorwaardelijk deel dient als waarschuwing aan verdachte om haar ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

Beslag

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het beslag conform de beslissingen daaromtrent door de rechtbank wordt afgedaan.
Namens verdachte is het in eerste aanleg gedane verzoek tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen gehandhaafd.
Het hof zal ten aanzien van het beslag uit hoofde van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering beslissingen geven. Dit laat naar het oordeel van het hof onverlet dat het uit hoofde van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering gelegde beslag blijft liggen.
Een aantal, in het dictum nader te noemen aan verdachte toebehorende voorwerpen, die bij gelegenheid van het onderzoek zijn aangetroffen, in beslag zijn genomen en nog niet zijn teruggegeven, zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 36b, 36c, 36d, 51, 57, 62 en 437 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 13 van de Flora- en faunawet en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1, 2 en onder 3 vierde gedachtestreepje ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3, 6 primair en 6 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
- Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,-- (éénduizend euro).
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
- Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 8.000,-- (achtduizend euro). Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 5.000,-- (vijfduizend euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Beslag

Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven
voorwerpen, te weten de onder volgnummers 15 (D-019), 26, 29, 30, 31, 36, 37 en 38 vermelde voorwerpen op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de onder volgnummers 17 (D-020-01), 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 27, 28, 33, 34 en 35 vermelde voorwerpen op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de onder volgnummers 15 (SVO DW001), 16 (D-020), 16 (geld), 17 (geld), 18a t/m 18z, 19a t/m 19zc, 1a t/m 1z, 20a t/m 20zc, 21a t/m 21z, 22a t/m 22z, 23a t/m 23z, 24a t/m 24zf, 25aa t/m 25z, 26a t/m 26z, 27a t/m 27z, 28a t/m 28z, 29a t/m 29z, 2a t/m 2z, 30a t/m 30z, 31a t/m 31w, 32, 32f t/m 32z, 33a t/m 33z, 34a t/m 34z, 35a t/m 35w, 36a t/m 36z, 37a t/m 37zc, 38a t/m 38v, 39b t/m 39x, 3a t/m 3z, 40a t/m 40za, 41a t/m 41h, 4a t/m 4z, 5a t/m 5z, 6a t/m 6w en 7d t/m 7f vermelde voorwerpen op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Aldus gewezen door
mr. A. van Waarden, voorzitter,
mr. R.H. Koning en mr. C.M.E. Lagarde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G. Heeres, griffier,
en op 2 maart 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.