ECLI:NL:GHARL:2018:1958

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
21-001976-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake teelt van hennep en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1971 en wonende te [woonplaats], had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 10 april 2017, waarin hij was veroordeeld voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 15 februari 2018, waarbij de advocaat-generaal een vordering tot vernietiging van het vonnis en veroordeling tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, heeft ingediend. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs, omdat de politie zonder redelijk vermoeden de woning van de verdachte was binnengetreden. Het hof oordeelde dat het in het midden kon blijven of er sprake was van een vormverzuim, omdat de schending van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 EVRM) niet automatisch leidde tot bewijsuitsluiting, mits het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) gewaarborgd bleef. Het hof oordeelde dat de verdediging niet aannemelijk had gemaakt dat artikel 6 EVRM was geschonden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, voor het opzettelijk telen van hennep en diefstal van elektriciteit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001976-17
Uitspraak d.d.: 1 maart 2018
TEGENSPRAAK
STRAFZAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 10 april 2017 met parketnummer 18-265232-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. J.M. van der Linden, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 24 oktober 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1397 gram hennep en/of ongeveer 16, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2016 tot en met 24 oktober 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak/verbreking.

Bespreking gevoerde verweren

De raadsman heeft ter zitting van het hof - kort weergegeven - betoogd dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
Op 30 maart 2016 komt een MMA-melding binnen, inhoudende dat zich op het adres [adres 1] te [plaats] een hennepkwekerij zou bevinden en dat de bewoner [verdachte] heet. In de periode van 3 mei 2016 tot en met 10 mei 2016 vindt er in de [adres 1] te [plaats] een netmeting plaats, die een negatief resultaat oplevert betreffende de aanwezigheid van een hennepkwekerij. Op 27 augustus 2016 vindt er een positieve warmtemeting plaats op het dak van de woning aan de [adres 1] te [plaats] zonder dat er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in die woning. Pas op 24 oktober 2016 belt de politie bij genoemde woning aan en deelt de aanwezige bewoner, in casu verdachte, mee dat er een vermoeden bestaat dat zich in zijn woning een hennepkwekerij bevindt, terwijl daarvan op dat moment wederom geen redelijk vermoeden van schuld bestaat. Hierdoor, derhalve onder valse voorwendselen van de politie, heeft verdachte toestemming gegeven aan de politie om zijn woning te betreden. Het binnentreden in verdachtes woning heeft derhalve onrechtmatig plaatsgevonden, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor is er in aanzienlijke mate inbreuk gemaakt op het huisrecht van verdachte en op de bescherming van de rechten van verdachte als bedoeld in artikel 8 EVRM, waardoor de belangen van verdachte behoorlijk zijn geschaad. Dit leidt er toe dat het recht op een eerlijk proces op grond van artikel 6 EVRM in een behoorlijke mate is geschonden. Door dit vormverzuim dient bewijsuitsluiting te volgen, waardoor verdachte vanwege gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven of er in het onderhavige geval sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof overweegt hiertoe dat een schending van het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet zonder meer een inbreuk oplevert op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces en dat aan een niet gerechtvaardigde inbreuk op het door het eerste lid van artikel 8 EVRM gewaarborgde recht in de strafprocedure tegen de verdachte niet het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting behoeft te worden verbonden, mits zijn recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM wordt gewaarborgd. Het hof wijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY5321). Het hof acht van de zijde van verdachte niet aannemelijk gemaakt dat artikel 6 EVRM in dit geval is geschonden.
Het verweer, dat strekt tot bewijsuitsluiting, wordt reeds om deze reden verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op 24 oktober 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente]
opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres 1] 16 hennepplanten
en
opzettelijk aanwezig heeft gehad in genoemd pand een hoeveelheid van in totaal 1397 gram hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2:
hij in de periode van 1 april 2016 tot en met 24 oktober 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Enexis, waarbij verdachte die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod

en

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 24 oktober 2016 op de zolder van zijn woning 16 hennepplanten geteeld en 1397 gram hennep aanwezig gehad. Verdachte heeft door het plegen van deze feiten de handel in alsmede het gebruik van een stof, die schadelijk is voor de volksgezondheid, bevorderd.
Voorts heeft verdachte zich in de periode van 1 april 2016 tot en met 24 oktober 2016 ten behoeve van deze hennepkwekerij schuldig gemaakt aan diefstal van stroom door middel van verbreking. Het zich op deze wijze toeëigenen van elektriciteit is ook maatschappelijk gezien zeer laakbaar, onder meer vanwege het gevaar van het ontstaan van brand.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 januari 2018 blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van het plegen van soortgelijke feiten als bewezen verklaard met justitie in aanraking is gekomen en dat hij na het plegen van de bewezen verklaarde feiten niet wederom ter zake van het plegen van enig strafbaar feit met justitie in aanraking is gekomen.
De raadsman heeft ter zitting van het hof meegedeeld dat verdachte in de schuldsanering zit.
Alles afwegende acht het hof - evenals de politierechter en de advocaat-generaal - de oplegging van een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 1 maart 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.