ECLI:NL:GHARL:2018:1956

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
21-005762-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijke geweldpleging en mishandeling na terugwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging en mishandeling, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De verdachte werd beschuldigd van openlijke geweldpleging op 10 mei 2013, waarbij hij samen met anderen geweld zou hebben gepleegd tegen een benadeelde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het openlijk geweld, waardoor er onvoldoende bewijs was om hem hiervoor te veroordelen. Ook de subsidiaire beschuldiging van mishandeling werd verworpen, omdat de verklaringen van de verdachte niet door andere bewijsmiddelen werden ondersteund en er niet voldaan was aan het bewijsminimum van artikel 341, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De benadeelde partij werd veroordeeld in de kosten van het geding, die op nihil werden begroot.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005762-17
Uitspraak d.d.: 1 maart 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van
26 september 2017 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 9 oktober 2014 met parketnummer 16-660199-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling ter zake van het primair ten laste gelegde, met uitzondering van het ten laste gelegde lichamelijke letsel, tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, waarvan 45 uren, subsidiair 22 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, inclusief de gevorderde wettelijke rente, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R. van Leusden, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:hij op of omstreeks 10 mei 2013 te [plaats] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [weg] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] , welk geweld bestond uit het duwen en/of trekken en/of schoppen en/of stompen, althans slaan en/of een knietje geven tegen het lichaam van die [benadeelde] , waarbij hij, verdachte, (met kracht) (meermalen) heeft geschopt en/of (meermalen) gestompt, althans geslagen, tegen het lichaam van die [benadeelde] , en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (wervelfractuur en/of bloeduitstorting(en)) voor die [benadeelde] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair:hij op of omstreeks 10 mei 2013 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [benadeelde] (met kracht) tegen het lichaam heeft geschopt en/of gestompt, althans geslagen en/of geduwd waardoor voornoemde [benadeelde] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

Vrijspraak

met betrekking tot het primair ten laste gelegde:Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting stelt het hof vast dat verdachte aan de ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen [benadeelde] geen significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Hij is weliswaar bij de openlijke geweldpleging aanwezig geweest. Dat levert echter geen wettig en overtuigend bewijs op dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan. Verdachte wordt van het primair ten laste gelegde vrijgesproken.
met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde:
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting stelt het hof vast dat verdachte, nadat de door anderen gepleegde primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging was geëindigd, het slachtoffer van die openlijke geweldpleging, toen deze was opgestaan om naar huis te gaan, een schop of trap heeft gegeven. Het hof baseert dit op de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie en ter zitting van de rechtbank en het hof.
Deze door verdachte afgelegde verklaringen worden niet ondersteund door een of meer andere bewijsmiddelen. Door aangever is verklaard over geweld gepleegd door meerdere personen. Het hof is - zoals hiervoor is weergegeven - van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte bij dat geweld betrokken is geweest. Aangever heeft geen aangifte gedaan van een trap of schop die hij ná het openlijk geweld nog heeft gekregen. Derhalve is met betrekking tot de ten laste gelegde mishandeling van [benadeelde] niet voldaan aan het bewijsminimum van artikel 341, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit brengt met zich dat hof met betrekking tot dit feit niet tot een bewezenverklaring komt en verdachte mitsdien van het subsidiair ten laste gelegde zal vrijspreken wegens onvoldoende wettig bewijs.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Gebleken is dat de benadeelde partij zich ter zake van het ten laste gelegde in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zijn vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Nu aan de verdachte ter zake van het ten laste gelegde geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 1 maart 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.