ECLI:NL:GHARL:2018:1923

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
200.163.365/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over bewijswaardering en ontslag op staande voet na verkoop van bedrijfseigendommen via Marktplaats

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant], die in eerste aanleg als eiser was opgetreden tegen Reib International B.V., de geïntimeerde. De zaak betreft de bewijswaardering in het kader van een ontslag op staande voet. Het hof had eerder [appellant] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de stelling dat hij zonder toestemming producten van Reib via Marktplaats had verkocht en de opbrengst daarvan in eigen zak had gestoken. Na een getuigenverhoor en aanvullende stukken, moest het hof beoordelen of de dringende reden voor het ontslag op staande voet nog steeds vaststond.

Het hof concludeert dat [appellant] weliswaar heeft erkend dat hij goederen van Reib via Marktplaats heeft verkocht, maar stelt dat dit met toestemming van Reib was. De getuigenverklaringen van medewerkers van Reib, die de stellingen van [appellant] tegenspreken, worden door het hof als geloofwaardig beschouwd. Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat [appellant] de opbrengsten van de verkopen aan Reib heeft afgedragen. De eerdere aannames over de dringende reden voor het ontslag worden niet ontzenuwd, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland.

De uitspraak van het hof is gedaan op 23 januari 2018, waarbij [appellant] in de kosten van de procedure is veroordeeld. De kosten voor het hoger beroep zijn vastgesteld op € 711,- voor verschotten en € 2.682,- voor het salaris van de advocaat. Het hof wijst af wat meer of anders is gevorderd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.163.365/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 2446314 CV EXPL 13-6306)
arrest van 23 januari 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. K.J. Kanning, kantoorhoudend te Assen,
tegen
Reib International B.V.,
gevestigd te Nieuw Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Reib,
advocaat: mr. J.M. Jansen, kantoorhoudend te Roden.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het hof heeft bij arrest van 6 december 2016 [appellant] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de vooralsnog voor juist gehouden stelling dat [appellant] gedurende zijn dienstbetrekking met enige regelmaat zonder toestemming producten van Reib via Marktplaats aan de man heeft gebracht en de opbrengst daarvan in eigen zak heeft gestoken.
1.2
Nadien is een datum voor de getuigenverhoren vastgesteld, die ongebruikt is verstreken. Het hof verwijst daartoe naar het proces-verbaal van niet gehouden getuigenverhoor van 29 maart 2017.
1.3
Uiteindelijk is een nieuwe datum voor getuigenverhoor bepaald. Op 11 juli 2017 zijn blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal [B] (secretaresse), [C] (casemanager) en appellant als getuige gehoord.
1.4
Vervolgens hebben beide partijen nog een memorie na enquête genomen. [appellant] heeft daarna nog een akte genomen op 17 oktober 2017. Ten slotte hebben beide partijen aanvullende stukken overgelegd ter completering van de procesdossiers en hebben zij wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof moet beoordelen of met de nadere bewijslevering zoveel twijfel is ontstaan ten aanzien van de dringende reden voor het ontslag op staande voet, dat die reden niet langer in afdoende mate vaststaat. Reib verwijt [appellant] - voor zover in deze procedure thans nog van belang - dat hij bedrijfseigendommen van Reib op Marktplaats heeft verkocht zonder de opbrengst aan Reib c.q. aan een van de aan haar gelieerde bedrijven af te dragen.
2.2
[appellant] heeft erkend dat hij, al dan niet met behulp van zijn echtgenote, in goederen van Reib via Marktplaats heeft gehandeld, maar stelt ook dat dit in opdracht dan wel met expliciete toestemming van Reib was en dat hij de opbrengsten van deze verkopen in contanten aan Reib heeft afgedragen, via de dames [D] en [B] . Als dit komt vast te staan, dan leveren de Marktplaatsverkopen geen dringende reden voor ontslag op staande voet op.
2.3
Het hof heeft in het tussenarrest al de verklaring van de getuige [D] (" [D1] ") besproken. De andere door [appellant] genoemde dame op kantoor die volgens hem geld van hem ten behoeve van Reib (c.q. [E] ) afkomstig uit de Marktplaats verkopen in ontvangst zou hebben genomen, was " [B] ". Op verzoek van [appellant] is [B] als getuige gehoord. Zij heeft verklaard gedurende het tweede half jaar van 2012 stage te hebben gelopen bij [E] . Zij heeft duidelijk verklaard dat zij nooit gelden van een door [appellant] aangebrachte persoon in ontvangst heeft genomen, dat zij nooit contanten van [appellant] heeft ontvangen om in de kas te verwerken en dat de handtekening op de contantfactuur van 5 november 2012 (overgelegd als deel van productie 37) niet van haar is.
Beide als zodanig aangeduide dames op kantoor weerspreken derhalve duidelijk de verklaring van [appellant] . Er is geen geloofwaardige aanwijzing voor dat deze getuigen niet de waarheid hebben gesproken, zoals [appellant] stelt.
2.4
[appellant] heeft als getuige verklaard dat de heer [F] van Reib hem ergens in 2009/2010 gevraagd had producten van Reib via het account "kiasor" te verkopen. Volgens [appellant] verwees hij geïnteresseerde klanten naar [E] (de zusteronderneming van Reib) en werden de producten eerst door Reib aan [E] geleverd en vervolgens door [E] aan de klant. Maar klanten konden de spullen ook bij [appellant] thuis ophalen. De koopprijs droeg [appellant] af aan [F] of aan de dames en de verkoop werd verwerkt in het journaal van [E] .
2.5
De enige getuige die de door [appellant] geschetste gang van zaken enigszins onderschrijft, is [C] , die heeft verklaard tweemaal een carkit op Marktplaats van [appellant] te hebben gekocht. [C] heeft verklaard dat hij door [appellant] werd verwezen naar Nieuw Amsterdam en dat hij de carkit met toebehoren heeft afgerekend bij een dame. Ook een tweede carkit, bestemd voor zijn echtgenote, heeft hij op soortgelijke wijze gekocht.
Facturen van deze transacties zijn niet overgelegd, noch een overzicht uit de boekhouding van [E] dat deze verklaring verder ondersteunt. Ook als op basis van de verklaring van [C] in samenhang met de verklaring van [appellant] kan worden aangenomen dat [appellant] ook wel eens klanten die op zijn (c.q. door zijn echtgenote opgestelde) advertenties op Marktplaats reageerden naar het bedrijfspand van Reib in Nieuw Amsterdam liet komen en daar de transactie voltooide, staat voor het hof niet voldoende vast dat de opbrengsten daarvan in de kas van Reib terecht kwamen. Voor de verklaring van [appellant] dat hij de opbrengsten van verkopen bij hem thuis aan de dames op kantoor (al dan niet in dienst van [E] ) heeft afgedragen, dan wel aan [F] zelf, ontbreekt verder ieder steunbewijs.
2.6
Het hof acht op grond van het nader bijgebrachte bewijs de voorshands aangenomen dringende reden niet ontzenuwd. Vast staat dat [appellant] via een privé-account op Marktplaats aan Reib toebehorende goederen heeft verkocht en dat hij niet gerechtigd was tot de opbrengst van die goederen, terwijl niet is komen vast te staan dat hij het daarvoor ontvangen geld aan Reib heeft afgedragen.
Ook grief 3 treft geen doel.
De slotsom
2.7
Nu alle grieven falen, zal het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigen en [appellant] , als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van de procedure veroordelen, te begroten op 3 punten naar tarief II.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van 15 oktober 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Reib begroot op
€ 711,- voor verschotten en op € 2.682,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.W. Zandbergen en mr. D.H. de Witte en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2018.