ECLI:NL:GHARL:2018:1904

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
WAHV 200.208.002
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Beswerda
  • mr. Van der Meulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parkeren van een voertuig met handelsreclame met als doel handelsreclame maken in strijd met de APV Westland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, waarbij aan de betrokkene een administratieve sanctie van € 180,- was opgelegd voor het parkeren van een voertuig met handelsreclame op een weg, met als doel handelsreclame te maken. De gedraging vond plaats op 12 februari 2016 op de Hoogwerf te Naaldwijk. De betrokkene, die als kentekenhouder werd aangesproken, betwistte de sanctie en voerde aan dat het volgens de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) voor aanhangers is toegestaan om maximaal drie dagen op dezelfde plek te parkeren. Hij stelde dat de aanhanger enkel diende voor promotie van zijn eigen bedrijfsinformatie en niet voor commerciële doeleinden. De kantonrechter verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting van het hof op 13 februari 2018 werd de zaak behandeld. De advocaat-generaal diende een verweerschrift in, maar maakte geen gebruik van de gelegenheid om te reageren op de nadere toelichting van de betrokkene. Het hof oordeelde dat de betrokkene zijn voertuig met aanhangwagen had geparkeerd, maar dat niet kon worden vastgesteld dat dit met het kennelijke doel was om handelsreclame te maken. Het hof nam daarbij in overweging dat de betrokkene geen bedrijfspand had en geen mogelijkheid om de aanhangwagen bij zijn woning te parkeren.

Uiteindelijk vernietigde het hof de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep van de betrokkene gegrond. De sanctie werd vernietigd en de betrokkene kreeg een proceskostenvergoeding toegewezen. Het hof oordeelde dat de betrokkene niet in strijd had gehandeld met de APV, omdat niet kon worden vastgesteld dat het voertuig voor recreatie of andere dan verkeersdoeleinden was gebruikt. De beslissing van het hof werd genomen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Van der Meulen als griffier.

Uitspraak

WAHV 200.208.002
27 februari 2018
CJIB 195935682
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 23 december 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.
Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
Daarbij is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 13 februari 2018. De betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. [B] .
Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 180,- opgelegd ter zake van “op een weg een voertuig met handelsreclame parkeren met als doel handelsreclame maken”, welke gedraging zou zijn verricht op 12 februari 2016 om 17.30 uur op de Hoogwerf te Naaldwijk met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
2. De betrokkene is het niet eens met de opgelegde sanctie. Hij voert daartoe aan dat
het volgens de APV voor aanhangers is toegestaan om maximaal drie dagen op dezelfde plek te parkeren. Vanaf januari 2016 staat er op de betreffende aanhanger een spandoek met projectinformatie. De betrokkene biedt niets te huur of te koop aan. Het gaat hierbij om promotie van eigen bedrijfsinformatie waarmee de betrokkene informeert dat hij watervilla's ontwerpt en kan bouwen. Er is dus geen sprake van commerciële handelsreclame. De betrokkene gebruikt de auto met aanhanger als vervoersmiddel en daarbij, net als vele andere bedrijven met nog veel grotere bedrijfsinformatie op hun auto's en aanhangers, om nieuwe potentiële klanten en meer omzet te genereren. Om nieuwe sancties te voorkomen moet de betrokkene nu elke keer zijn aanhanger zeven kilometer van zijn huis tegen betaling parkeren. Als de betrokkene de aanhanger nodig heeft om spullen op te halen of weg te brengen moet hij telkens onnodig heen en weer rijden. Hierdoor wordt de betrokkene belemmerd in zijn bedrijfsvoering. Ter illustratie heeft de betrokkene foto's van zijn voertuig met aanhanger en foto's van andere bedrijfsauto's overgelegd. Ter zitting heeft de betrokkene nog aangegeven dat er voor zijn woning geen plek is om de aanhangwagen te parkeren. Ook heeft de betrokkene geen bedrijfspand waar hij zijn aanhangwagen kan parkeren. Om in de buurt van zijn woning overlast te voorkomen heeft de betrokkene ter plaatse geparkeerd.
3. Uit de verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht van het CJIB blijkt dat de sanctie is opgelegd ter zake van een overtreding van de "PL.V" (het hof begrijpt: plaatselijke verordening), en uit de door hem gehanteerde feitcode R496, blijkt dat de verbalisant de sanctie heeft opgelegd op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland 2015 (hierna: APV).
4. Artikel 5:6 van de APV luidt:
''1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
a. langer dan drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;
b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.
3. (…).''

5.Artikel 5:7 van de APV luidt:

''1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.
2. Het college kan ontheffing van dit verbod verlenen.''
6. In artikel 1:1 van de APV is, in de aanhef en onder k, bepaald:
''In deze verordening wordt verstaan onder: handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.''
7. In Wahv-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
8. De verbalisant heeft bij aanvullend proces-verbaal d.d. 20 juni 2016 - voor zover van belang - het volgende verklaard:
“Ik, [C] , bevond mij samen met mijn collega [D] , tevens buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Westland op 12 februari 2016 op de Hoogwerf te Naaldwijk. [D] is in deze de verbalisant. [D] is afwezig door privéomstandigheden en niet in de gelegenheid om het bezwaarschrift te beantwoorden. Ik, [C] zag dat om 17.30 uur een motorvoertuig met kenteken [00-YYY-0] geparkeerd stond op de parkeerplaats. Ik zag dat er aan het motorvoertuig een aanhangwagen gekoppeld was. Ik zag dat er op die aanhangwagen twee grote schermen bevestigd waren met daarop de opdruk: ' [E] '. Ik zag dat op de schermen aan beide kanten een afbeelding van een appartement zichtbaar was. Ambtshalve was mij bekend dat op 10 februari 2016 door mijn collega [F] , tevens buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Westland, het eerder genoemde voertuig geverbaliseerd was. Het betrof een proces-verbaal ter zake van: 'Het parkeren van een voertuig met handelsreclame met als doel handelsreclame te maken'. Het voertuig is op
10 februari 2016 geverbaliseerd op de Middelbroekweg (N446) te Naaldwijk.
(…).
Betrokkene heeft een aankondiging van beschikking gekregen voor overtreding van artikel 5.2. lid 4 sub d. In artikel 5.2. lid 4 sub d van de Algemene Plaatselijke Verordening van de Gemeente Westland daar staat:
'd. dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken';
Betrokkene stelt in zijn verweerschrift dat hij niets te koop aanbied en dat er dus geen sprake is van commerciële handelsreclame. Betrokkene stelt dat de reclameaanduiding op de aanhangwagen alleen betrekking heeft op de goederen en diensten door zijn bedrijven geleverd kunnen worden. Het motorvoertuig is mijns inziens op de desbetreffende locatie bewust geparkeerd met als doel goederen en diensten aan te bieden. Hoofdstuk 1 algemene bepalingen, artikel 1., lid k, begripsomschrijving: 'Handelsreclame' van de Algemene Plaatselijke Verordening stelt:
'k. iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen'.
De reclameaanduiding op de aanhangwagen dient een commercieel belang. Het commerciële belang is de verkoop van woningen op [de a-straat] te [G] . Er is derhalve sprake van handelsreclame.
Betrokkene stelt in zijn verweerschrift dat hij het onbegrijpelijk vindt dat hij twee processen-verbaal heeft ontvangen. Betrokkene heeft deze overtreding echter meerdere keren gepleegd op diverse dagen en locaties in het Westland. (…).''.
9. Het hof stelt met de advocaat-generaal vast dat de verbalisant in het proces-verbaal abusievelijk artikelen uit de APV Westland 2016 heeft aangehaald. Deze APV is eerst in werking getreden op 6 april 2016, terwijl de vermeende gedraging op 10 februari 2016 is verricht. Het hof zal daar verder geen gevolg aan verbinden, nu het gaat om misslagen die op zichzelf geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de constatering van de verbalisant.
10. De verbalisant heeft bij het aanvullend proces-verbaal een afschrift van het brondocument gevoegd. In het brondocument bevindt zich een foto waarop het kenteken van het voertuig van de betrokkene te zien is.
11. Uit de door de betrokkene overgelegde foto's blijkt dat op de aanhangwagen van de betrokkene een constructie is aangebracht. Deze constructie bestaat uit twee schermen die op de aanhangwagen zijn bevestigd. Op de schermen is een foto te zien van een watervilla en de tekst '' [E] '' en '' [E] ''.
12. De betrokkene erkent dat hij zijn voertuig met aanhangwagen op de onder 1. genoemde tijd, datum en plaats heeft geparkeerd. Het hof stelt vast dat de schermen, die de betrokkene op de aanhangwagen heeft bevestigd, kunnen worden aangemerkt als handelsreclame in de zin van artikel 1:1, aanhef en onder k, van de APV. Hieraan doet niet af dat de betrokkene alleen eigen bedrijfsinformatie op de schermen heeft aangebracht en er dus geen sprake is van handelsreclame als object van koop of huur. In geding is de vraag of de betrokkene het voertuig aldaar heeft geparkeerd met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.
13. Niet ieder parkeren van een voertuig dat is voorzien van handelsreclame is in strijd met artikel 5:7 van de APV. In het onderhavige geval is er sprake van een op kenteken geconstateerde gedraging en heeft de betrokkene geen verklaring afgelegd. De gedraging zal dus op basis van feiten en omstandigheden dienen te worden vastgesteld. Van belang voor de beoordeling van een dergelijke gedraging zijn onder andere: de duur en frequentie van het parkeren; de plaats waar dit geschiedt; de periode van observatie; de vastlegging van voorgaande gegevens en ook de reële mogelijkheid voor een betrokkene om het voertuig elders, bijvoorbeeld bij de woning of het bedrijf van betrokkene, te parkeren. Op basis van het voorliggende dossier kan een en ander niet worden vastgesteld. Het hof acht hierbij mede van belang dat uit de verklaring van de betrokkene blijkt dat hij geen bedrijfspand heeft alwaar hij de aanhangwagen kan parkeren en dat deugdelijke parkeergelegenheid bij zijn woning ontbreekt, zodat de betrokkene om die reden het voertuig ter plekke heeft geparkeerd. Gelet hierop is het hof in dit geval van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
14. Nadere bespreking van het door betrokkene genoemde artikel 5.6 APV is gelet op het voorgaande niet nodig nu niet kan worden vastgesteld dat het voertuig voor recreatie of andere dan verkeersdoeleinden is gebruikt.
15. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen, te weten met gegrondverklaring van het beroep daartegen de beslissing van de officier van justitie vernietigen, het beroep tegen de inleidende beschikking gegrond verklaren en die inleidende beschikking vernietigen.
16. Het hof acht termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de verletkosten en de reiskosten die de betrokkene heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting van de kantonrechter en de zitting in hoger beroep. Het hof beschouwt deze zaak als samenhangend met de zaken met nummers WAHV 200.208.003 en 200.215.989 waarin het hof ook heden arrest wijst. Het hof acht het redelijk om aan de betrokkene ter zake van de aannemelijk gemaakte verletkosten een vergoeding toe te kennen voor respectievelijk 3 en 8 uren in verband met voornoemde zittingen. Als uurtarief heeft de betrokkene opgegeven
€ 45,-. De verletkosten worden derhalve vastgesteld op een totaalbedrag van € 495,-. De reiskosten worden vergoed op basis van openbaar vervoer, laagste klasse, van Naaldwijk naar Den Haag v.v. en van Zaandam naar Leeuwarden v.v., te weten (2 x € 3,34) + (2 x
€ 29,48) = € 65,65.

17.Gelet op het voorgaande beslist het hof als volgt.

Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 12 juli 2016, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 195935682 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 WAHV tot zekerheid is gesteld, te weten een bedrag van € 189,- door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 560,65.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Van der Meulen als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.