ECLI:NL:GHARL:2018:1889

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
16/00935
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in WOZ-zaak met betrekking tot taxatiekosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. De zaak betreft de waardering van onroerende zaken op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de toekenning van een proceskostenvergoeding in bezwaar. De heffingsambtenaar van de Gemeente Steenwijkerland had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld en een proceskostenvergoeding van € 488 toegekend. Belanghebbende was het niet eens met de beslissing van de heffingsambtenaar om geen vergoeding toe te kennen voor de taxatiekosten van de ingediende taxatierapporten. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de taxatiekosten, omdat belanghebbende deze kosten redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken van de heffingsambtenaar met betrekking tot de proceskostenvergoeding. De totale proceskostenvergoeding wordt vastgesteld op € 1.806,10, inclusief de kosten van de taxatierapporten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 16/00935
uitspraakdatum:
27 februari 2018
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 20 juni 2016, nummer Awb 16/215, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
Gemeente Steenwijkerland (hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen ten name van belanghebbende op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken [a-straat 1] te [A] en [a-straat 2] te [A] , per waardepeildatum 1 januari 2014, voor het jaar 2015 vastgesteld.
1.2
Belanghebbende heeft tegen de beschikkingen bezwaar aangetekend. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de vastgestelde waarden voor de onroerende zaken [a-straat 1] en [a-straat 2] verminderd, en aan belanghebbende een proceskostenvergoeding van € 488 toegekend.
1.3
Belanghebbende is met betrekking tot de beslissing inzake de proceskostenvergoeding tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 20 juni 2016 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2017 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord [B] als de gemachtigde van belanghebbende. Namens de heffingsambtenaar is niemand verschenen. De heffingsambtenaar is door de griffier bij aangetekend schrijven van 7 april 2017 uitgenodigd voor het bijwonen van de zitting op 9 juni 2017 om 14.00 uur te Arnhem. Tot de stukken van het geding behoren een afschrift van deze uitnodiging, gericht aan het door de heffingsambtenaar opgegeven adres, alsmede de van TNT Post ontvangen handtekeningenretourkaart waaruit blijkt dat de uitnodiging op 10 april 2017 is uitgereikt.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is eigenaar van – onder meer – de onroerende zaken gelegen aan de [a-straat 1] en [a-straat 2] te [A] (hierna gezamenlijk te noemen: de onroerende zaken).
2.2
[a-straat 1] betreft een woning. [a-straat 2] (hierna: [a-straat 2] ) betreft een niet-woning.
2.3
De heffingsambtenaar heeft op 28 februari 2015 bij, in één geschrift opgenomen, beschikkingen ten name van belanghebbende op grond van de Wet WOZ de waarden van de onroerende zaken, per waardepeildatum 1 januari 2014, voor het jaar 2015 vastgesteld.
2.4
Tegen die beschikkingen is namens belanghebbende op 10 maart 2015 bezwaar gemaakt. In verband met deze bezwaren heeft belanghebbende op 3 maart 2015 aan “ [C] ” Makelaars & Taxateurs opdracht gegeven om de WOZ-waarden van de onroerende zaken te taxeren per waardepeildatum 1 januari 2014.
2.5
De inpandige opname van de onroerende zaken door de taxateur heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2015 ( [a-straat 1] ) en op 10 juli 2015 ( [a-straat 2] ).
2.6
Met dagtekening 28 oktober 2015 ( [a-straat 1] ) en 29 oktober 2015 ( [a-straat 2] ) heeft [D] RT, als taxateur verbonden aan [C] , aan belanghebbende de gevraagde WOZ-taxatierapporten uitgebracht.
2.7
Ter zake van de uitgebrachte taxatierapporten heeft [D] met dagtekening 28 oktober 2015 ( [a-straat 1] ) respectievelijk 29 oktober 2015 ( [a-straat 2] ) facturen verzonden:
- voor [a-straat 1] : 4 uur à € 50 = € 200, vermeerderd met € 42 BTW, totaal € 242,00
- voor [a-straat 2] : 4 uur à € 65 = € 260, vermeerderd met € 54,60 BTW, totaal € 314,60
2.8
Naar aanleiding van de door belanghebbende ingediende bezwaren heeft op 4 december 2015 een telefonische hoorzitting plaatsgevonden.
2.9
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 8 december 2015 heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde waarden voor de onroerende zaken [a-straat 1] en [a-straat 2] verminderd en aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 488. De proceskostenvergoeding betreft een vergoeding voor kosten van belanghebbende in de bezwaarfase conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), te weten: het indienen van een bezwaarschrift (1 punt) en het bijwonen van de hoorzitting (1 punt) met een waarde per punt van € 244. Voor de gemaakte taxatiekosten heeft de heffingsambtenaar geen vergoeding toegekend omdat geen taxatierapporten werden overgelegd.
2.1
Het door belanghebbende tegen de beslissing inzake de proceskostenvergoeding ingestelde beroep, is door de Rechtbank ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de heffingsambtenaar ter zake van de taxatiekosten van belanghebbende ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend.
3.2
Belanghebbende beantwoordt die vraag voor beide onroerende zaken bevestigend.
3.3
De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag in beide gevallen ontkennend.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Belanghebbende heeft daaraan ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de proceskosten voor zover het betreft de beslissing om ter zake van de taxatierapporten geen vergoeding van € 242 respectievelijk € 314,60 toe te kennen.
3.6
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Blijkens artikel 7:15, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) komen de kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, voor vergoeding in aanmerking indien belanghebbende een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan en voor zover het bestreden besluit wordt herroepen in verband met aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Blijkens het vierde lid van artikel 7:15 Awb worden de voor vergoeding in aanmerking komende kosten vastgesteld op de wijze zoals is vastgelegd in het Bpb. Tot de voor vergoeding in aanmerking komende kosten behoren de in artikel 1, letter b van het Bpb genoemde kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een tijdig gedaan verzoek om toekenning van proceskosten voor de bezwaarfase en dat sprake is van een herroepen besluit in de zin van artikel 7:15 Awb.
4.3
Belanghebbende stelt dat de taxatierapporten in het hoorgesprek van (vrijdag) 4 december 2015 aan de orde zijn geweest en dat met de heffingsambtenaar werd afgesproken dat belanghebbende deze rapporten alsnog in afschrift, per e-mail, aan de heffingsambtenaar zou doen toekomen. Belanghebbende heeft daaraan, aldus belanghebbende, bij e-mailbericht van 4 december 14:45 uur ook voldaan. De heffingsambtenaar heeft op (dinsdag) 8 december 2015, zeer kort na het houden van het hoorgesprek, uitspraak gedaan op de bezwaren, zonder belanghebbende ervan op de hoogte te stellen dat de toegezegde aanvullende stukken (taxatierapporten) door hem niet waren ontvangen.
4.4
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de namens belanghebbende opgestelde taxatierapporten door hem niet zijn ontvangen en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komen. Blijkens het (gepubliceerde) e-mail protocol van de gemeente mogen aan de gemeente Steenwijkerland toegezonden berichten maximaal 10 Mb groot zijn. Berichten van grotere omvang komen niet aan en kunnen niet in behandeling worden genomen. Dit standpunt werd door de heffingsambtenaar reeds verwoord in zijn nader stuk aan de Rechtbank van 13 mei 2016.
4.5
De heffingsambtenaar acht voor de vergoeding van de kosten van de taxatierapporten kennelijk doorslaggevend dat de taxatierapporten een bijdrage hebben aan de besluitvorming van de heffingsambtenaar. Naar het oordeel van het Hof is dat evenwel onjuist. In de uitspraak van dit Hof van 16 april 2013, nr. 12/00459, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8846, overwoog het Hof daarover als volgt:
“4.6 Anders dan de Ambtenaar kennelijk betoogt, mag aan toekenning van een vergoeding voor de kosten van een taxatierapport niet de eis worden gesteld dat het taxatierapport een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing van de rechter over het geschilpunt ter zake waarvan het is overgelegd (HR 16 november 2012, nr. 11/02517, LJN BY2770, BNB 2013/41 en HR 30 november 2012, nr. 12/00778, LJN BY4617, BNB 2013/55). Deze rechtsregel heeft naar het oordeel van het Hof evenzeer te gelden voor de beslissing van een bestuursorgaan in het kader van de uitspraak op bezwaar.”
4.6
Voor de vraag of belanghebbende in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten van de namens belanghebbende in de bezwaarfase opgestelde taxatierapporten is dan ook niet doorslaggevend of (afschriften van) die rapporten door de heffingsambtenaar zijn ontvangen. Nu niet in geschil is dat belanghebbende deze kosten heeft gemaakt is de vraag slechts of belanghebbende deze kosten redelijkerwijs heeft moeten maken en of de hoogte daarvan redelijk is. Het Hof beantwoordt de eerste vraag bevestigend. Belanghebbende mocht ten tijde van het inroepen van de hulp van de deskundige – ruim voordat het hoorgesprek plaatsvond – ervan uitgaan dat dit een relevante bijdrage zou leveren aan een voor belanghebbende gunstige uitkomst van het geschil. Ook de tweede vraag dient bevestigend te worden beantwoord, gelet op de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Stcrt. 2012/26039, op grond waarvan de te vergoeden taxatiekosten € 242 ( [a-straat 1] ) respectievelijk € 314,60 ( [a-straat 2] ) bedragen.
Ten overvloede
4.7
Belanghebbende heeft verklaard het door de heffingsambtenaar op 13 mei 2016 ingezonden nadere stuk nimmer te hebben ontvangen. Uit het door het Hof van de Rechtbank ontvangen dossier blijkt niet dat de Rechtbank het betreffende stuk in afschrift aan (de gemachtigde van) belanghebbende heeft verzonden, zodat het er voor moet worden gehouden dat zulks niet heeft plaatsgevonden. Het Hof acht dit in strijd met een goede procesorde (hoor en wederhoor). Dit klemt te meer nu de Rechtbank bij brieven van 18 mei 2018 aan partijen wel heeft bericht dat het onderzoek wordt gesloten omdat alle partijen hebben ingestemd met het achterweg laten van een mondelinge behandeling.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Anders dan in de bezwaarfase is in beroep en hoger beroep uitsluitend nog de hoogte van de in de bezwaarfase toegekende proceskostenvergoeding in geschil. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht daarom vast op: € 1.054,60 (2 punten, wegingsfactor 1, € 249 per punt, alsmede vergoeding van de kosten van de taxatierapporten van € 242 en € 314,60) voor de bezwaarfase, € 250,50 (1 punt, € 501 per punt, wegingsfactor 0,5) voor de behandeling bij de Rechtbank en op € 501 (2 punten, € 501 per punt, wegingsfactor 0,5) voor de behandeling bij het Hof, derhalve op totaal € 1.806,10.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraken van de heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de heffingsambtenaar met betrekking tot de proceskostenvergoeding,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.806,10,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 334 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 503 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op
27 februari 2018in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort)
(M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 februari 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.