In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de belastingheffing van bedragen die aan belanghebbende zijn uitbetaald uit het persoonsgebonden budget (PGB) van haar broer. De belanghebbende, geboren in 1991, ontving in 2012 en 2013 PGB-gelden, maar gaf deze niet op in haar aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV). De Inspecteur van de Belastingdienst heeft deze bedragen als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) aangemerkt en navorderingsaanslagen opgelegd. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde.
Het Hof oordeelde dat de uitbetaalde PGB-gelden terecht tot het ROW van belanghebbende zijn gerekend, ongeacht of de hulpverlener in familieverband staat tot de verzekerde. Het Hof benadrukte dat het PGB is bedoeld voor zorginkoop en dat de werkzaamheden in het economische verkeer zijn verricht. Daarnaast werd het standpunt van belanghebbende over de aftrek van scholingsuitgaven beoordeeld. Het Hof concludeerde dat belanghebbende recht heeft op een aftrek van scholingsuitgaven, maar dat deze niet volledig kon worden geclaimd vanwege de ontvangen studiefinanciering.
De uitspraak leidde tot een vermindering van de navorderingsaanslag voor het jaar 2012, waarbij het belastbare inkomen uit werk en woning werd vastgesteld op € 8.693, na aftrek van de scholingsuitgaven. Het Hof heeft de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende en het betaalde griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.