In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissingen van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vraag of er sprake is van een huurovereenkomst zoals bedoeld in artikel 8, aanhef en onder b, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene, als kentekenhouder, had administratieve sancties opgelegd gekregen voor overschrijding van de maximumsnelheid met een voertuig dat op zijn naam stond geregistreerd. De betrokkene stelde dat het voertuig voor korte periodes was verhuurd aan derden, en dat hij daarom niet aansprakelijk zou moeten zijn voor de opgelegde sancties.
De kantonrechter had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, en het hof bevestigde deze beslissing. Het hof oordeelde dat de betrokkene het voertuig voor meer dan drie maanden had verhuurd aan de gemachtigde, en dat de kortlopende huurovereenkomsten tussen de gemachtigde en derden niet als zodanig konden worden aangemerkt, omdat de gemachtigde niet de kentekenhouder was. Het hof concludeerde dat de overgelegde huurovereenkomsten niet voldeden aan de eisen van artikel 8 van de Wahv, en bevestigde de beslissingen van de kantonrechter.