ECLI:NL:GHARL:2018:1823

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
200.226.771/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing ondertoezichtstelling en beëindiging uithuisplaatsing van minderjarigen na verbeterde omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had verzocht om de opheffing van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, die eerder door de kinderrechter was verleend. De kinderrechter had de ondertoezichtstelling verlengd en de GI gemachtigd om de kinderen uit huis te plaatsen, maar de moeder was het hier niet mee eens en ging in beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 januari 2018 zijn de minderjarigen gehoord, en de moeder was aanwezig met haar advocaat. De GI en de vader waren ook vertegenwoordigd. Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden rondom de kinderen zijn verbeterd. De vader steunde het verzoek van de moeder om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing op te heffen. De GI gaf aan dat zij instemde met de opheffing, en er waren geen gronden meer voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige1]. Voor [de minderjarige2] was er aanvankelijk wel een noodzaak voor de ondertoezichtstelling, maar ook hier zijn de omstandigheden verbeterd.

Het hof heeft uiteindelijk besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van beide minderjarigen op te heffen, met ingang van respectievelijk 19 januari 2018 en 20 maart 2018. Het hof heeft benadrukt dat de ouders zich moeten realiseren dat als de vrijwillige hulpverlening niet wordt voortgezet, een nieuwe ondertoezichtstelling in de toekomst weer noodzakelijk kan zijn. De beschikking van de kinderrechter is deels vernietigd en voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.226.771/01
(zaaknummers rechtbank Overijssel C/08/204300 / JE RK 17-1174 en C/08/205199 / JE RK 17-1282)
beschikking van 20 februari 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Gonera-Alta te Hoogeveen,
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. Asal te Rotterdam.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 10 augustus 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 27 oktober 2017;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Gonera-Alta van 9 november 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Gonera-Alta van 5 januari 2018 met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 15 januari 2018;
- een mailbericht van de GI van 18 januari 2018 met productie(s).
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ) en de minderjarige [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ) zijn op 19 januari 2018 verschenen en door het hof gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 januari 2018 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [C] (jeugdbeschermer) en mevrouw [D] (jeugdbeschermer). De vader is verschenen, bijgestaan door mr. A.L. Witteveen, kantoorgenoot van mr. Asal.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de ouders zijn geboren [in] 2003 [de minderjarige1] en [in] 2005 [de minderjarige2] . Het huwelijk van de ouders is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Hardenberg op 18 februari 2013. Het gezag over de kinderen berust bij de ouders.
3.2
Bij beschikking van 10 september 2013 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI tot 10 september 2014, welke maatregel nadien steeds is verlengd.
3.3
De moeder heeft op 5 juli 2017 een verzoek ingediend tot opheffing van de ondertoezichtstelling van de kinderen. De GI heeft op 24 juli 2017 een verzoek ingediend tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar en tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 18 september 2018 en de GI gemachtigd om [de minderjarige1] uit huis te plaatsen in een pleeggezin met ingang van 10 september 2017 tot 10 september 2018 en om [de minderjarige2] uit huis te plaatsen in een gezinshuis met ingang van 10 september 2017 tot 10 september 2018. De kinderrechter heeft daarbij het verzoek van de moeder afgewezen.
3.5
[de minderjarige1] is op 11 september 2017 in een pleeggezin geplaatst. Op 24 oktober 2017 is het besluit genomen dat [de minderjarige1] weer bij de moeder zal verblijven. Omstreeks die datum is [de minderjarige1] ook daadwerkelijk weer bij de moeder gaan wonen.
3.6
[de minderjarige2] is op 3 september 2017 geplaatst in de behandelgroep van [E] .

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt de beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met onmiddellijke ingang op te heffen, althans een beschikking vast te stellen op een zodanige wijze als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt - kort gezegd - het hoger beroep te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
Het hof zal de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] opheffen. Het hof heeft daarbij, gelet op de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting, het volgende in aanmerking genomen.
[de minderjarige1]
5.4
De vader onderschrijft het verzoek van de moeder om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] met onmiddellijke ingang op te heffen. De GI heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij instemt met een opheffing van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Het op 18 januari 2018 in het geding gebrachte Plan Spoedhulp voor [de minderjarige1] van [F] concludeert dat er bij [de minderjarige1] geen echte opvoedproblemen zijn. [de minderjarige1] heeft in dat verband zelf aangegeven dat het nu goed met hem gaat en dat hij alleen last heeft gehad van de ruzies tussen zijn ouders en dat het voor hem belangrijk is dat die samenwerking goed blijft gaan. Dat laatste onderschrijft het hof. De ouders erkennen dat [de minderjarige1] door de betere contacten tussen hen opbloeit. Het is in het belang van [de minderjarige1] (en [de minderjarige2] ) dat de ouders dat voor ogen blijven houden. De GI heeft ter zitting bevestigd dat de ouders thans wel met elkaar kunnen communiceren en dat de raad daarom -in een andere procedure tussen de ouders- geadviseerd heeft om het gezamenlijk gezag van de ouders in stand te laten. Ouderschap na scheiden gaat bovendien hulp bieden. De moeder heeft voorts hulp en steun voor zichzelf gezocht; ze heeft hulp van een psycholoog, is in afwachting van wat [G] voor haar kan betekenen en heeft hulp van stichting [H] . Het contact van [de minderjarige1] met de vader is inmiddels hersteld.
Van gronden die een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige1] op dit moment nog langer kunnen rechtvaardigen is niet gebleken, zodat het hof de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van de datum van de zitting van het hof zal opheffen respectievelijk beëindigen.
[de minderjarige2]
5.5
Niet bestreden is dat er strijd is geweest tussen de ouders waar de kinderen last van hadden. Dat is de voornaamste reden geweest voor de ondertoezichtstelling.
Voor [de minderjarige2] is in 2016 vakantie-weekendpleegzorg ingezet. Die plaatsing is na advies van [G] van 27 februari 2017 omgezet in deeltijd pleegzorg. . Zoals het inleidend verzoek van de GI vermeldt is dat verblijf met instemming van de moeder omgezet in voltijdpleegzorg ter onmiddellijke verlichting van de moeder en ter bevordering van de ontwikkeling van [de minderjarige2] . De ouders zijn het erover eens dat [de minderjarige2] op een plek zit die goed is voor haar ontwikkeling. Gelet hierop waren er naar het oordeel van hof ten tijde van de bestreden beschikking voldoende gronden om de ondertoezichtstelling te verlengen en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen.
5.6
De vraag die aan het hof is voorgelegd en hierna wordt beantwoord is of daar thans nog steeds voldoende gronden voor zijn.
5.7
De GI heeft aangegeven ernaar toe te willen werken dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] in september 2018 zal eindigen. Tevens is het volgens de GI de bedoeling dat [de minderjarige2] weer thuis zal gaan wonen bij de moeder. Wel is het van belang dat [de minderjarige2] eerst haar schooljaar afmaakt op de school die zij vanuit [E] bezoekt. Het hof zal het verzoek van de ouders om een eerdere opheffing van de ondertoezichtstelling en beëindiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] toewijzen, omdat de door de GI aangedragen argumenten deze voorzieningen naar het oordeel van het hof niet meer kunnen rechtvaardigen, gelet op het volgende.
5.8
De communicatie en verhoudingen tussen de ouders blijken thans verbeterd te zijn, de ouders starten met een ONS-traject en de moeder heeft hulp(verlening), zoals is overwogen onder 5.4. De ouders lijken zich te realiseren dat verbetering van hun onderlinge verhouding van het grootste belang is voor het welbevinden van hun kinderen.
5.9
Voorts is door de GI weliswaar gesteld dat er daarnaast bij [de minderjarige2] sprake is van kindfactoren waarvoor de ondertoezichtstelling nodig zou zijn, maar die kindfactoren zijn niet (voldoende) toegelicht of onderbouwd, noch uit de ingebrachte stukken (voldoende) duidelijk geworden. Over het verblijf in [E] is slechts bekend dat [de minderjarige2] daar huiswerkbegeleiding krijgt, maar geen behandeling.
5.1
Verder is van belang dat beide ouders stellen dat de plaatsing van [de minderjarige2] bij [E] ook in een vrijwillig kader kan worden voortgezet en dat zij [de minderjarige2] daar willen laten blijven zodat zij haar schooljaar in haar huidige klas kan afmaken. Ook [de minderjarige2] heeft aangegeven dat zij dat graag wil. De GI heeft het vertrouwen uitgesproken dat de ouders, als de plaatsing van [de minderjarige2] in een vrijwillig kader zou zijn, haar daar tot de zomervakantie zullen laten verblijven, zoals de ouders ter zitting van het hof hebben toegezegd, alsmede dat de financiering van [de minderjarige2] 's plaatsing zonder een ondertoezichtstelling niet op problemen zal stuiten. De vader heeft onbestreden laten weten dat [E] de thuisplaatsing van [de minderjarige2] kan begeleiden; daar is een ondertoezichtstelling niet voor nodig. Voorts geldt dat er ook zonder de ondertoezichtstelling professionele hulpverleners bij het gezin betrokken blijven waardoor het toezicht op het gezin en specifiek op [de minderjarige2] blijft voortbestaan. Het hof is er aldus van overtuigd geraakt dat thans volstaan kan worden met hulpverlening in een vrijwillig kader.
5.11
Het hof zal daarom de maatregelen voor [de minderjarige2] opheffen/beëindigen en wel met ingang van één maand na deze beschikking zodat partijen die tijd zullen hebben om de nodige indicatie(s) voor [de minderjarige2] te regelen.
5.12
Het hof wenst ten overvloede nog op te merken dat de ouders zich dienen te realiseren dat wanneer zij genoemde vrijwillige hulpverlening niet zullen doorzetten of wanneer de verhoudingen en samenwerking tussen de ouders weer verslechteren, het belang van [de minderjarige2] met zich kan brengen dat een ondertoezichtstelling in de toekomst weer noodzakelijk zal kunnen zijn.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking deels vernietigen en in zoverre opnieuw beschikken zoals hierna wordt weergegeven. Daarnaast zal het hof de beschikking voor het overige bekrachtigen en het meer of anders verzochte afwijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle van 10 augustus 2017 voor zover deze de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] betreft vanaf 19 januari 2018 alsmede voor zover deze de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] betreft vanaf 20 maart 2018;
in zoverre opnieuw beschikkende:
heft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] op en beëindigt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] met ingang van 19 januari 2018 en heft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] op en beëindigt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] met ingang van 20 maart 2018 en wijst in zoverre de verzoeken van de GI af;
bekrachtigt de beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G. Jonkman, I.M. Dölle en M. Weissink, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 20 februari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.