ECLI:NL:GHARL:2018:1814

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
21-000498-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte voor rijden onder invloed na val met motorfiets

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 650,- en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, namelijk het rijden onder invloed van alcohol. Uit het onderzoek ter terechtzitting bleek niet overtuigend dat de verdachte vóór de val de bestuurder van de motorfiets was. De getuigenverklaringen en het bewijs wezen erop dat de verdachte na de val niet meer als bestuurder kon worden aangemerkt. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van beïnvloeding van de voortbeweging of rijrichting van het motorrijtuig na de val, waardoor niet bewezen kon worden dat de verdachte de bestuurder was in de zin van de Wegenverkeerswet. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000498-17
Uitspraak d.d.: 23 februari 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 27 januari 2017 met parketnummer 96-126117-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
wonende te [woonplaats] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Leeuwarden te Leeuwarden.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een geldboete ter hoogte van € 650,-, subsidiair 13 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. R.J.H. van der Wal, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij vonnis van 27 januari 2017, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 650,-, subsidiair 13 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 september 2014 te [plaats] als bestuurder van een voertuig, (motorfiets), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 525 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat verbalisanten op dinsdag 9 september 2014 op het fietspad langs het [kanaal] te [plaats] verdachte aantroffen terwijl hij op een motorfiets zat. Naast de motorfiets stond een man, getuige [getuige 1] . [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte hem had gebeld en hem had verteld dat hij was gevallen met de motorfiets en dat hij onder de motorfiets lag. [getuige 1] is daarop gaan zoeken en zag verdachte op het fietspad met zijn been onder de motorfiets liggen. Verdachte was daar alleen. [getuige 1] heeft verdachte overeind geholpen en hij heeft iets aan de motorfiets uitgeschakeld, waardoor de motorfiets niet meer kon starten. [getuige 1] zag dat verdachte de motorfiets wel wilde starten. [getuige 1] heeft voorts verklaard dat verdachte dronken was. De verbalisanten zagen dat verdachte een helm op zijn hoofd droeg, dat hij aanstalten maakte om de motorfiets te starten en weg te rijden, maar dat dit niet lukte. Uit een afgenomen ademonderzoek blijkt dat het alcoholgehalte van verdachte hoger was dan op grond van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 is toegestaan.
Verdachte ontkent dat hij de bestuurder was van de motorfiets. Ter terechtzitting van de politierechter d.d. 7 oktober 2016 heeft verdachte verklaard dat getuige [getuige 2] reed en dat verdachte achterop zat. [getuige 2] is door de politierechter ter zitting van 27 januari 2017 gehoord en hij heeft eveneens verklaard dat hij de bewuste nacht de bestuurder was van de motorfiets en dat verdachte achterop zat. Nadat ze onderuit waren gegaan, is [getuige 2] naar het clubhuis gelopen om hulp te halen.
Verbalisanten hebben verdachte vóór de val niet op de motorfiets zien rijden. Ook uit de overige zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen blijkt niet overtuigend dat verdachte vóór de val de bestuurder van de motorfiets was. Voorts is het hof van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte ná de val met de motorfiets als bestuurder kan worden aangemerkt. Aan verdachte wordt verweten dat hij de motorfiets (onder invloed) heeft bestuurd. Als bestuurder in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 moet worden aangemerkt elke persoon die één of meer bedieningsorganen van een motorrijtuig hanteert en door middel daarvan de voortbeweging of rijrichting van het motorrijtuig beïnvloedt. Van beïnvloeding van voortbeweging of rijrichting van het motorrijtuig is ná de val, gelet op hetgeen hiervoor omtrent de toedracht is vermeld, geen sprake geweest zodat niet bewezen kan worden dat verdachte bestuurder was in de zin van de wet en moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. De door de advocaat-generaal aangehaalde jurisprudentie brengt het hof niet tot een ander oordeel nu de daar aan de orde zijnde feitelijke situaties anders waren.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. K. Lahuis, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 23 februari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.K. Elzinga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.