ECLI:NL:GHARL:2018:176

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 januari 2018
Publicatiedatum
8 januari 2018
Zaaknummer
WAHV 200.187.310
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
  • J. Verstraaten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging niet-ontvankelijkverklaring beroep in WAHV-zaak met betrekking tot herstel verzuim

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 3 februari 2016. De zaak betreft een beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) die door de officier van justitie was genomen. De kantonrechter had het beroep ongegrond verklaard en de betrokkene was niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om vergoeding van kosten.

De gemachtigde voerde aan dat de gronden van het administratief beroep per fax op 11 november 2014 waren verzonden, maar het hof begreep dat dit op 11 december 2014 was. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat de CVOM de gronden van het beroep had ontvangen. De gemachtigde erkende in een brief van 11 december 2014 kennis te hebben genomen van een verzuimbrief van de officier van justitie van 5 december 2014, waarin de betrokkene de gelegenheid kreeg om het verzuim te herstellen. Het hof verwierp het verweer van de gemachtigde dat hij niet de gelegenheid had gekregen om het verzuim te herstellen, omdat hij via zijn cliënt op de hoogte was gesteld.

Het hof concludeerde dat de betrokkene niet in het gelijk werd gesteld en bevestigde de beslissing van de kantonrechter. Het verzoek om vergoeding van kosten werd afgewezen, omdat de gemachtigde niet in zijn belangen was geschaad door het feit dat de verzuimbrief niet naar hem, maar naar de betrokkene was verzonden. Het hof stelde vast dat de gemachtigde ook een herstelverzuimbrief had ontvangen, waardoor hij de gelegenheid had om de gronden van het beroep in te dienen.

Uitspraak

WAHV 200.187.310
8 januari 2017
CJIB 184991408
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 3 februari 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep primair aan dat de gronden van het administratief beroep per fax op 11 november 2014 - naar het hof begrijpt op
11 december 2014 - zijn verzonden. Bij het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie bevindt zich een afschrift van de brief van 11 december 2014. Subsidiair stelt de gemachtigde dat de door de officier van justitie verzonden brief betreffende het ontbreken van de gronden in het beroepschrift niet is ontvangen, zodat geen gelegenheid is geboden om dit verzuim te herstellen.
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de stukken van het dossier niets inhouden waaruit blijkt dat de brief van de gemachtigde van 11 december 2014 met daarin de gronden van het beroep tegen de inleidende beschikking daadwerkelijk door de CVOM is ontvangen en dat het overleggen van een afschrift van de beweerdelijk verzonden brief onvoldoende is om aan te nemen dat de verzending daarvan (tijdig) heeft plaatsgevonden. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat de gronden van het beroep niet door de officier van justitie zijn ontvangen.
In het dossier bevindt zich een aan de betrokkene gerichte brief van de officier van justitie van 5 december 2014, waarin de betrokkene de gelegenheid wordt geboden het verzuim van het ontbreken van gronden te herstellen.
Het hof constateert dat de gemachtigde van de betrokkene in de brief van
11 december 2014 erkent kennis te hebben genomen van de verzuimbrief van de officier van justitie van 5 december 2014. Het verweer van de gemachtigde, dat niet de gelegenheid is geboden om het verzuim van het ontbreken van gronden te herstellen, wordt dan ook verworpen. Dat de verzuimbrief niet naar de gemachtigde maar naar de betrokkene is verzonden, leidt niet tot een ander oordeel.
Aan de gemachtigde moet worden toegegeven dat de verzuimbrief op grond van artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht - in ieder geval - naar hem als gemachtigde had moeten worden verstuurd. Nu hij echter via zijn cliënt alsnog kennis heeft genomen van de herstelverzuimbrief en hiermee de gelegenheid heeft gehad het verzuim van het ontbreken van de gronden van het beroep te herstellen, is de gemachtigde hierdoor niet in zijn belangen geschaad. Voorts stelt het hof vast dat zich in het dossier ook een aan de gemachtigde gerichte herstelverzuimbrief van 3 maart 2015 betreffende het ontbreken van de gronden bevindt. Hieruit had de gemachtigde kunnen afleiden dat zijn brief van 11 december 2014 niet in goede orde was ontvangen en heeft hij dus nogmaals de gelegenheid gehad de gronden van het beroep in te dienen.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen de inleidende beschikking terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom bevestigen.
6. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek om vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Verstraaten als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.