In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 3 februari 2016. De zaak betreft een beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) die door de officier van justitie was genomen. De kantonrechter had het beroep ongegrond verklaard en de betrokkene was niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om vergoeding van kosten.
De gemachtigde voerde aan dat de gronden van het administratief beroep per fax op 11 november 2014 waren verzonden, maar het hof begreep dat dit op 11 december 2014 was. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat de CVOM de gronden van het beroep had ontvangen. De gemachtigde erkende in een brief van 11 december 2014 kennis te hebben genomen van een verzuimbrief van de officier van justitie van 5 december 2014, waarin de betrokkene de gelegenheid kreeg om het verzuim te herstellen. Het hof verwierp het verweer van de gemachtigde dat hij niet de gelegenheid had gekregen om het verzuim te herstellen, omdat hij via zijn cliënt op de hoogte was gesteld.
Het hof concludeerde dat de betrokkene niet in het gelijk werd gesteld en bevestigde de beslissing van de kantonrechter. Het verzoek om vergoeding van kosten werd afgewezen, omdat de gemachtigde niet in zijn belangen was geschaad door het feit dat de verzuimbrief niet naar hem, maar naar de betrokkene was verzonden. Het hof stelde vast dat de gemachtigde ook een herstelverzuimbrief had ontvangen, waardoor hij de gelegenheid had om de gronden van het beroep in te dienen.