Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 360,- opgelegd ter zake van “Inhalen van voertuig vlak voor of op een voetgangersoversteekplaats”, welke gedraging zou zijn verricht op 7 mei 2013 om 11.50 uur op de Koningin Wilhelmina Boulevard te Noordwijk met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
2. De betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht. Het voertuig voor de betrokkene stond stil voor het zebrapad en begon achteruit te rijden om in te parkeren. De betrokkene is vervolgens het voertuig voorbijgegaan om dit voertuig de mogelijkheid te geven om te kunnen parkeren. Van inhalen door de betrokkene is geen sprake. De verbalisant verklaart hieromtrent dat er enige voertuigen tussen hem en de betrokkene in zaten. Wellicht heeft de verbalisant niet goed kunnen waarnemen wat er zich precies voor het zebrapad afspeelde. De betrokkene voert verder aan dat het brondocument te weinig gegevens bevat en dat in het aanvullend proces-verbaal geen merk of kenteken wordt genoemd. De betrokkene, die zelf als verbalisant veel ervaring heeft met dergelijke situaties, is voorts van mening dat er enige inspanning van de verbalisant verwacht mocht worden om de betrokkene staande te houden.
3. De gedraging betreft een overtreding van artikel 12 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Deze bepaling luidt als volgt:
“Het is verboden een voertuig vlak voor of op een voetgangersoversteekplaats in te halen.”
4. In WAHV-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
5. Uit de verklaring van de verbalisant, zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB, volgt dat de betrokkene met het voertuig met voormeld kenteken op voormelde datum, tijd en plaats vlak voor of op een voetgangersoversteekplaats een personenauto heeft ingehaald.
6. In het aanvullend proces-verbaal d.d. 24 juni 2014 verklaart de verbalisant onder meer het volgende:
"Op 7 mei 2013, omstreeks 11.50 uur, reed ik, verbalisant, op de Koningin Wilhelminaboulevard. Ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats Koningin Wilhelminaboulevard/Palaceplein (strandafgang 10) zag ik een motorvoertuig een stilstaand voertuig inhalen. Het stilstaande motorvoertuig bevond zich op de rijbaan en stond ter hoogte van genoemde voetgangersoversteekplaats.
De betrokkene beweert in zijn bezwaarschrift dat het door mij bedoelde stilstaande motorvoertuig met een parkeermanoeuvre bezig was. Op het moment dat ik ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats kwam, zag ik geen motorvoertuig dat met een parkeermanoeuvre bezig was.
Na het inhalen van het stilstaande voertuig heb ik, verbalisant, niet geconstateerd dat betrokkene zijn motorvoertuig afremde om er zeker van te zijn dat er zich geen voetgangers aan de voorzijde van het motorvoertuig dat, volgens betrokkene, aan het parkeren was. Ik zag namelijk geen remlichten oplichten.
Het motorvoertuig van betrokkene heb ik, verbalisant, niet staande kunnen houden omdat tussen mijn motorvoertuig en het motorvoertuig van betrokkene, zich een aantal motorvoertuigen bevonden, waardoor ik niet op een veilige wijze achter het motorvoertuig van betrokkene kon aanrijden. (…)"
7. Het RVV 1990 bevat geen definitie van het begrip ‘inhalen’. De uitleg die de betrokkene daaraan geeft, is echter te beperkt. Ook het voorbijrijden van voertuigen die weliswaar stilstaan, maar wel aan het verkeer deelnemen, moet als inhalen worden aangemerkt. Dit kan onder meer worden afgeleid uit artikel 13, tweede lid, van het RVV 1990, waarin is bepaald dat files ter rechterzijde worden ingehaald. Een file kan uit langzaam rijdende, maar ook uit stilstaande voertuigen bestaan. Het voorbijgaan van een stilstaand voertuig dat wel aan het verkeer deelneemt, moet dus, anders dan de betrokkene veronderstelt, wel degelijk als inhalen worden beschouwd.
8. Nu vaststaat dat de betrokkene op voormelde datum, tijd en plaats een voertuig dat zich op de rijbaan bevond heeft ingehaald, terwijl dit voertuig zich op of vlak voor een voetgangersoversteekplaats bevond, staat vast dat de gedraging is verricht. Vervolgens dient het hof te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
9. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van zulke bijzondere omstandigheden. Dat de betrokkene in zijn beleving goede redenen had voor de gedraging, is niet als zodanig aan te merken. Voor zover de betrokkene zich op het standpunt stelt dat sprake was van overmacht, heeft hij dat niet aannemelijk gemaakt. Aan een dergelijk beroep dient tenminste de eis te worden gesteld dat feiten en omstandigheden worden aangevoerd op grond waarvan aannemelijk kan worden dat de bestuurder onder de gegeven omstandigheden niet anders heeft kunnen handelen dan hij heeft gedaan. Aan dit vereiste is niet voldaan. Het beroep op overmacht wordt daarom verworpen.
10. Artikel 5 van de WAHV bepaalt – voor zover hier van belang – dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. De rechter zal, indien de gedraging met toepassing van artikel 5 van de WAHV is opgelegd, zoals in dezen het geval, in het algemeen – dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt – ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Ingeval dienaangaande een verweer wordt gevoerd, zal de rechter daarop een uitdrukkelijke beslissing dienen te geven en zal hij zo nodig aan de verbalisant een nadere toelichting dienen te vragen.
11. De verklaring van de verbalisant houdt hieromtrent in dat staandehouding niet mogelijk was omdat zich tussen het motorvoertuig van de verbalisant en het motorvoertuig van de betrokkene een aantal motorvoertuigen bevonden, waardoor de verbalisant niet op veilige wijze achter de betrokkene kon aanrijden. Naar het oordeel van het hof blijkt uit die verklaring voldoende dat zich geen reële mogelijkheid heeft voorgedaan tot staandehouding van de bestuurder van het voertuig. In onderhavig geval mocht dan ook worden volstaan met het opleggen van een sanctie aan de kentekenhouder.
12. De omstandigheid dat de verbalisant - zoals de betrokkene stelt - onvoldoende overtredingsgegevens op het brondocument zou hebben ingevuld, kan in ieder geval niet leiden tot vernietiging van de inleidende beschikking. Het hof wijst er in dat verband nog op dat alle relevante gegevens in de kennisgeving van bekeuring zijn vermeld
13. Nu vaststaat dat de gedraging is verricht, en er geen aanleiding bestaat de sanctie achterwege te laten of te matigen, zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.