ECLI:NL:GHARL:2018:1714

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
200.228.879
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep en rechtsmiddelenverbod op basis van artikel 123 Rv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een appellant die in het faillissement van [X] B.V. betrokken is en die in eerste aanleg door de rechtbank Gelderland op 16 augustus 2017 van instantie is ontslagen. De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 123 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waartegen volgens lid 5 van dit artikel geen hogere voorziening openstaat. De appellant heeft in het hoger beroep geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zich uit te laten over zijn ontvankelijkheid en heeft geen doorbrekingsgrond aangevoerd. Hierdoor staat het rechtsmiddelenverbod van artikel 123 lid 5 Rv aan zijn ontvankelijkheid in de weg.

Het hof heeft de appellant, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 1.952,- voor griffierecht en € 447,- voor salaris advocaat. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank Gelderland bevestigd en de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de proceskostenveroordeling onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig aanvoeren van doorbrekingsgronden in hoger beroep en de gevolgen van het niet benutten van deze mogelijkheid voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.228.879
(zaaknummer rechtbank 319253)
arrest van 20 februari 2018
in de zaak van
[appellant] (in het faillissement van [X] B.V.),
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. P.A. de Lange,
tegen:
de maatschap
Maatschap SKH Onroerend Goed,
gevestigd te Berkel en Rodenrijs,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: SKH,
advocaat: mr. J.A. Dullaart.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
16 augustus 2017 dat de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, locatie Zutphen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 16 november 2017,
- de akte uitlating ontvankelijkheid van SKH.
2.2
[appellant] vordert in hoger beroep – kort samengevat – dat het hof het bestreden vonnis van 16 augustus 2017 zal vernietigen voor zover [appellant] daarbij van instantie is ontslagen en de proceskosten voor rekening van [appellant] zijn gelaten, en dat het hof opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, SKH in haar vordering(en) alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren, althans haar deze zal ontzeggen, met veroordeling van SKH in de kosten van de beide instanties.
3. De ontvankelijkheid van het hoger beroep
3.1
De rechtbank Gelderland heeft bij vonnis van 16 augustus 2017 toepassing gegeven aan artikel 123 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Op grond van het vijfde lid van deze bepaling staat tegen de beslissing tot ontslag van instantie geen hogere voorziening open.
3.2
Een wettelijk rechtsmiddelenverbod wordt doorbroken indien geklaagd wordt dat de rechter de desbetreffende regel ten onrechte niet heeft toegepast, buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regel is getreden of bij het nemen van zijn beslissing zodanig essentiële vormen niet in acht heeft genomen dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. Het beroep is ontvankelijk zodra een van deze zogenaamde ‘doorbrekingsgronden’ wordt aangevoerd.
3.3
[appellant] heeft van de gelegenheid om zich uit te laten over zijn ontvankelijkheid in het hoger beroep geen gebruik gemaakt en geen beroep gedaan op een doorbrekingsgrond. Derhalve staat het rechtsmiddelenverbod van artikel 123 lid 5 Rv aan de ontvankelijkheid van [appellant] in de weg.
3.4
Het hof zal [appellant] , als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, begroot op € 1.952,- voor griffierecht en € 447,-
(0,5 punt x tarief II) voor salaris advocaat conform het liquidatietarief. Het hof ziet geen aanleiding om van dit tarief af te wijken.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 16 augustus 2017;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan de uitspraak aan de zijde van SKH begroot op € 1.952,- voor griffierecht en € 447,- (0,5 punt x tarief II) voor salaris advocaat conform het liquidatietarief;
verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Smeeing-van Hees, F.J.P. Lock en A.E.B. ter Heide en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2018.