ECLI:NL:GHARL:2018:1639

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
21-004144-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met drie kleindochters

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1943, is veroordeeld voor ontuchtige handelingen met zijn drie kleindochters, die op het moment van de feiten jonger waren dan zestien jaar. De feiten vonden plaats tussen 2014 en 2015 en betroffen onder andere het opzettelijk zoenen en betasten van de borsten van de slachtoffers, die aan de zorg van de verdachte waren toevertrouwd. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en een contactverbod. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 117 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de slachtoffers schadevergoeding hebben gekregen voor immateriële en materiële schade. Het hof heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld en de verdediging van de verdachte verworpen, waarbij het hof oordeelde dat de handelingen van de verdachte als ontuchtig zijn aan te merken. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004144-16
Uitspraak d.d.: 21 februari 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 22 juli 2016 met parketnummer 05-740722-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1943,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en met aftrek van voorarrest met oplegging van de bijzondere voorwaarde van contactverbod gedurende de proeftijd. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen, te weten: [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 3.888,95, [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 3.888,95 en [slachtoffer 3] tot een bedrag van € 4.181,38.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. W. van de Velde, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1.

hij (op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot
1 januari 2015 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag] 2000, die toen de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig zoenen/kussen op de mond en/of in de nek en/of het betasten van de borsten van die [slachtoffer 1] , terwijl die [slachtoffer 1] aan de zorg en/of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd;

2.

hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met [geboortedag] 2013 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag] 2000, die toen de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk ontuchtig zoenen op de mond en/of betasten van de borsten van die [slachtoffer 2] , terwijl die [slachtoffer 2] aan de zorg en/of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd;

3.3.

hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van [geboortedag] 2013 tot en met 1 september 2014 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag] 2003, die toen de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig betasten van de borsten van die [slachtoffer 3] , terwijl die [slachtoffer 3] aan de zorg en/of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht de drie ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De advocaat-generaal stelt daartoe dat de verklaringen van de slachtoffers en de overige bewijsmiddelen zowel zelfstandig als in onderlinge samenhang bezien betrouwbaar zijn en dus zonder twijfel bruikbaar voor het bewijs.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn kleinkinderen wel eens aanhaalde en knuffelde, maar dat hij daarbij geen seksuele bedoelingen had. De verdediging stelt dat de oudste zoon van cliënt een hetze tegen hem heeft gevoerd, waardoor het de vraag is in hoeverre dit van invloed is geweest op de betrouwbaarheid van door de slachtoffers afgelegde verklaringen.
Overwegingen van het hof.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt hiertoe in het bijzonder het volgende:
Het hof kan zich vinden in de navolgende overwegingen die de rechtbank in haar vonnis met betrekking tot het bewijs van de ten laste gelegde feiten heeft opgenomen en hieronder cursief zijn weergegeven. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne.
De rechtbank heeft in het vonnis opgenomen:
"Vooraf
De tenlastelegging behelst drie feiten, volgens welke verdachte ontucht zou hebben gepleegd
met drie kleindochters, [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Deze verwijten zullen achtereenvolgens worden besproken, waarbij opmerking verdient dat de gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van één feit, ook gelding hebben ten aanzien van de andere feiten. Met andere woorden: de rechtbank zal gebruik maken van zogeheten schakelbewijs, waarbij wordt gewezen op de overeenstemming in de manier waarop verdachte zich ten aanzien van die afzonderlijke feiten heeft gedragen en de overeenstemming in belangrijke onderdelen van de aangiftes.
Ten aanzien van feit 1
Feit 1 betreft, kort gezegd, het verwijt van ontucht met kleindochter [slachtoffer 1] in de
periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015, bestaande uit het zoenen op de mond en in de nek en het betasten van de borsten.
[zoon verdachte 1] ( [geboortedag] 1973), de zoon van verdachte en vader van [slachtoffer 1] , heeft verklaard dat [slachtoffer 1] in augustus 2014 terug kwam van een logeerpartij bij de grootouders [familienaam] in [plaats] . Zij was overstuur en vertelde na een gesprek met haar tweelingzus, dat er dingen waren gebeurd waarbij het was misgegaan, dat opa op een verkeerde manier aan haar had gezeten, het ging om haar borsten en het proberen te zoenen. Opa had gezegd dat het hem speet, dat het hem overkwam en dat zij het niet aan haar ouders moest vertellen. [zoon verdachte 1] heeft de volgende dag zijn vader (verdachte) gebeld en gezegd wat [slachtoffer 1] had verteld, waarbij hij verschillende situaties benoemde die [slachtoffer 1] hem had verteld. De situatie dat [slachtoffer 1] bij opa bessen aan het plukken was in de tuin. Tijdens dat plukken raakte opa steeds haar handen aan, greep haar van achteren. Hij deed zijn armen om haar heen, pakte haar borsten vast en trok haar tegen zich aan, waarover [slachtoffer 1] zei: “ik voelde alles zitten”. Een andere situatie was dat [slachtoffer 1] iets wilde opzoeken in de computer van opa. Hij zou [slachtoffer 1] toen op schoot hebben getrokken waarna hij over haar borsten aaide en in haar nek hijgde; “hijgen als een paard” in de
woorden van [slachtoffer 1] . Het laatste voorval zou hebben plaatsgevonden in de zomer, toen
[slachtoffer 1] op bed lag en opa probeerde haar te zoenen op haar mond. Zij wilde dat niet en kroop tegen de muur aan, waarna opa over haar heen viel en het toch probeerde.
In dat telefoongesprek reageerde verdachte, aldus [zoon verdachte 1] , geschrokken en zei: “jaja ik ben veel te ver gegaan, dat had nooit mogen gebeuren”. Daarna zou er nog iets gebeurd zijn.
Tijdens nieuwjaarsdag 2015 was de hele familie bij verdachte in [plaats] thuis. [slachtoffer 1] vertelde dat zij de bijkeuken inging om iets te pakken. Opa was haar achterna gekomen en had de deur dicht gedaan. Hij vroeg [slachtoffer 1] om vergeving, maar kreeg op een gegeven moment weer die rare blik in zijn ogen en heeft weer aan haar borsten gezeten. Dat hoorde [zoon verdachte 1] pas een paar weken later. Diens broer [zoon verdachte 2] [rb: de jongste zoon van verdachte] zei dat de deur dicht was en dicht werd gehouden, dat zijn vader op een gegeven moment uit de bij keuken kwam met doorlopen ogen en dat [slachtoffer 1] daar achteraan kwam en er ontredderd uitzag.
[slachtoffer 1] , geboren [geboortedag] 2000, heeft verklaard dat zij regelmatig bij oma en opa [familienaam] ging logeren, soms tezamen met haar zus [slachtoffer 2] . De eerste keer was toen zij zes was of zo, de laatste keer in de zomervakantie van 2014. Opa heeft dingen gedaan die niet horen, aan haar gezeten op verkeerde plekken. Hij wilde altijd op de mond zoenen, niet gewoon even een zoen geven, maar vies. Hij kietelde aan de binnenkant van haar bovenbenen en zat vaak aan haar borsten en zo. Zij heeft best wel snel erna alles opgeschreven in een dagboek. Het zoenen deed hij rechtop de mond en hij keek er heel verlekkerd bij. Soms pakte hij haar bij de borsten. Zij zorgde er wel voor dat hij niet met zijn hand in haar kruis kwam, de rest kon zij niet voorkomen. Meestal ging hij eerst op gewone plekken, in de zij. Dan ging hij langzaam naar boven of beneden. Dat gebeurde iedere dag wel, die week in de zomervakantie van 2014. Zij was toen 14 jaar.
Eén van de voorvallen was in de werkkamer. Ze zouden een dagje weg gaan en hij moest iets opzoeken en [slachtoffer 1] zou hem daarbij helpen. Ze ging voor hem staan en opa trok haar op zijn schoot. “Toen ging hij heel erg in mijn nek zitten, ik noem het meer lebberen. Hij zat toen heel erg te hijgen en hij zat aan mijn borsten de hele tijd. (...) Ook een paar keer knijpen in mijn borsten, niet hard Dat was wel een moment dat ik dacht: hier wil ik weg. Maar hij hield mij stevig vast. (...) Ineens had hij door waar hij mee bezig was en dan liet hij mij los.”
[slachtoffer 1] vertelt verder dat ze een keer in de tuin frambozen en bonen ging plukken, waarbij opa haar hand pakte of aaide. “Toen zag ik hem nergens meer en was hij achter mij en greep hij mij vast (...) eerst in mijn zij en dan ging hij met zijn handen omhoog. (...) Dan ging hij met zijn handen langs mijn lichaam .. dan ging hij een beetje in mijn nek zitten hijgen. Hij zei toen ook: ‘ik vind je zo lief ik heb gevoelens voor jou. Hij had toen in 1 klap door wat er gebeurd was en dat hij fout was, hij ging janken. (...) Hij zei toen: ‘het spijt mij heel erg. ‘En dan ging hij huilen. Ik dacht toen dat hij het echt meende.”
Over nieuwjaar 2014/2015 verklaart [slachtoffer 1] dat zij bij opa en oma in de bijkeuken was die
doodlopend is. Toen kwam opa en die deed de deur dicht en pakte haar bij de schouders en zei dat het hem erg speet, “weer zo'n jankverhaal”. En toen veranderde zijn blik, naar verlekkerd, en pakte hij haar weer bij de borsten. Zij probeerde er langs te komen en hij kwam weer bij zijn positieven. Toen zij de bijkeuken uit kwam stond daar haar oom [zoon verdachte 2] die naar binnen wilde. De deur staat normaal altijd open.
[slachtoffer 1] heeft verder verklaard: “Opa [familienaam] is, het leek gewoon alsof hij verliefd op mij was omdat hij gewoon zo naar mij keek Zo'n blik in zijn ogen ... Zoals de verliefde stelletjes bij ons op school naar elkaar kijken.” Ze heeft voor het laatst met nieuwjaar 2014/2105 contact gehad met haar opa.
Verdachte heeft verklaard dat zij tijdens een logeerpartij van [slachtoffer 1] een dagje naar Kleef of Bocholt wilden gaan. [slachtoffer 1] wilde op de computer laten zien waar het lag en ging daarbij op zijn knieën zitten. Hij kneep toen een keertje in haar been. Terwijl hij de uitdraai van de route uit de printer haalde, zat [slachtoffer 1] een tekenfilm te kijken. Verdachte legde zijn handen op haarschouders en “deed toen zo, even laten schrikken weet je wel”, waarbij hij zijn buik aanwijst en met zijn hand over zijn buik wrijft.
Over de gebeurtenis op nieuwjaarsdag heeft verdachte verklaard dat hij wilde weten hoe het met [slachtoffer 1] ging. Het was druk in huis en in de bij keuken was het rustiger. Ze zijn daar een paar minuten geweest.
[moeder slachtoffer 3] , de moeder van [slachtoffer 3] [het hof: [familienaam] ], heeft verklaard dat de familie op Nieuwjaarsdag bij opa en oma was. Haar man [zoon verdachte 2] heeft toen gezien dat één van de kleinkinderen aan de deur van de bijkeuken stond te trekken. Die deur is normaliter altijd open. Toen [zoon verdachte 2] erheen liep, ging de deur van de bijkeuken open en kwamen [slachtoffer 1] en haar schoonvader [rb: verdachte] naar buiten. Dit voorval is hen bijgebleven omdat later door haar schoonouders werd beweerd dat de deur altijd open is geweest. Dat klopt ook, maar in dit geval was de deur dicht.
[zoon verdachte 2] (6 december 1979) heeft verklaard dat hij zijn vader en [slachtoffer 1] samen de deur heeft zien uitkomen.
Ten aanzien van feit 2
Dit verwijt betreft het plegen van ontuchtig handelingen met [slachtoffer 2] in de periode van 1 januari 2007 tot en met [geboortedag] 2013, bestaande uit het zoenen op de mond en het betasten van de borsten.
[zoon verdachte 1] ( [geboortedag] 1973), de zoon van verdachte en vader van [slachtoffer 2] , heeft verklaard dat [slachtoffer 2] tegen hem vertelde dat zij en [slachtoffer 1] in het zwembadje zijn geweest bij zijn ouders [rb: verdachte en diens echtgenote]. Opa zat erbij en zou gek gekeken hebben. [slachtoffer 1] is toen naar binnen gegaan en [slachtoffer 2] zei dat opa toen aan haar gezeten zou hebben, op een verkeerde manier. Daarna heeft zij nooit meer bij oma en opa willen logeren en als dat toch gebeurde, op aandringen van oma, was dat alleen tezamen met [slachtoffer 1] .
Toen [slachtoffer 2] een jaar of 10, 11 was, kwam zij op verzoek van oma logeren en heeft zij ramen gezeemd. Verdachte is toen bij haar op de slaapkamer gekomen en heeft vergeving gevraagd voor hetgeen hij in voorgaande jaren had gedaan; hij had aan haar navel gezeten en [slachtoffer 2] dacht: maar het was toch veel meer.
[slachtoffer 2] , geboren [geboortedag] 2000, heeft verklaard dat zij samen met
[slachtoffer 1] bij opa en oma logeerde toen zij een jaar of zeven, acht was. Zij waren in de tuin waar opa een zwembadje had opgezet. [slachtoffer 1] ging naar binnen en zij, [slachtoffer 2] , was alleen met hem. Hij bleef er maar bij zitten, “en die blik in zijn ogen, rode wangen en een rode neus ... en toen zat hij ook hieraan “, waarbij aangeefster wijst op haar buik, onderbuik en borsten. “Hij trok mij dan tegen hem aan. ... Hij doet dan zijn arm om mij heen en dan sta je met je voorkant tegen hem aan ... Het was alsof hij mij met een magneet naar zich toe trok hij keek naar mij alsof ik een lekkernij voor hem was.” Zij heeft dat pas later verteld, toen het andere ook bekend werd, de tweede keer bij haar en bij [slachtoffer 1] , toen zij 11 of 12 jaar was.
Ze hadden haar toen weer overgehaald om daar te gaan logeren; opa had verteld dat het veilig was en dat er niets meer zou gebeuren. Ze zou ramen zemen en leuke dingen doen. Opa kwam bij haar op de kamer en zei: ‘sorry, sorry, toen bij het zwembad ben ik fout geweest en zo.’ Hij noemde de plekken waar hij [slachtoffer 2] had aangeraakt, de borsten en navel. Hij zei dat hij fout was en dat het niet had mogen gebeuren. Hij aaide haar over de rug, dat gebeurde wel vaker.
[slachtoffer 2] was boos en gaf hem een harde knal voor zijn hoofd. Op de vraag van de verbalisanten dat oma’s en opa’s hun kleinkinderen wel eens beetpakken en waarom dit anders was, antwoordt [slachtoffer 2] : “vooral door zijn blikken ... die ogen ... die blikken die hij heeft ... hij voelde iets voor mij ... hij voelde zich aangetrokken tot mij.”
[slachtoffer 1] heeft ook verklaard over het voorval bij het zwembadje in de tuin. De laatste keer dat zij met [slachtoffer 2] was geweest, was het heet en zat opa de hele tijd te kijken toen zij in het zwembad zaten. Zij is toen weggegaan en [slachtoffer 2] bleef en toen heeft opa aan haar gezeten.
[slachtoffer 2] heeft dat op dat moment niet verteld, maar daarna wilde zij niet meer logeren.
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 2] , toen ze 10 jaar was, wel eens kwam logeren. Ze deed steeds haar hemd omhoog “en dan deed ik zo met een vinger naar beneden. Dan lag zij op bed en deed ze haar shirt omhoog en dan hield ik mijn vinger in de lucht en die prikte ik langzaam naar beneden in de richting van haar navel. Normaal gesproken, dan deed ze voordat ik haar navel raakte haar shirt weer omlaag maar 1 keer was dat niet en toen raakte ik haar navel.”
Met betrekking tot het zwembad heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer 2] wat ruig was met de
glijbaan en dat hij er daarom bij bleef zitten. Het zou kunnen dat hij bij het stoeien haar buik, onderbuik en borsten heeft aangeraakt, zij was altijd druk, een beetje gekheid.
Ten aanzien van feit 3
Dit feit ziet op het verwijt van ontucht met kleindochter [slachtoffer 3] in de periode [geboortedag]
2013 tot en met 1 september 2014, bestaande uit het betasten van de borsten.
[moeder slachtoffer 3] , moeder van [slachtoffer 3] , heeft verklaard dat ze er op goede vrijdag
2015 achter kwam dat er iets speelde binnen de familie. Zij hebben geen details verteld aan
[slachtoffer 3] , alleen dat er iets was tussen [slachtoffer 1] en opa. In september 2015 werd duidelijk dat de politie zou worden ingeschakeld en ze heeft toen tegen [slachtoffer 3] gezegd dat er meer aan de hand was en dat er niet alleen met [slachtoffer 1] iets gebeurd was. Zij vroeg of [4e kleindochter] [het hof: [familienaam] ] er iets mee te maken had, waarop aangeefster ja zei. [slachtoffer 3] zei toen: “dan weet ik dat het met mij ook fout was.”
Ze vertelde dat ze daar gelogeerd had, dat opa en oma haar naar bed brachten, dat opa
boven bleef. Hij kietelde haar bij haar zij en haar borsten. Ze had gezegd dat hij moest stoppen, maar dat deed hij niet. Ze voelde zich niet meer veilig en schoof een kast tegen de deur aan. In augustus 2014 heeft [slachtoffer 3] voor het laatst gelogeerd bij opa en oma.
[slachtoffer 3] , geboren [geboortedag] 2003, heeft het volgende verklaard. Zij
logeerde bij opa. Als zij naar bed begon opa haar te kietelen. Dat vond zij niet fijn. Als zij stop zei, ging bij door. Hij kietelde haar bij de buik en ging dan steeds hoger (waarbij [slachtoffer 3] de onderkant van haat borsten en de bovenkant/voorkant van haar borsten aanwijst). De eerste keer dat hij haar borsten aanraakte, was in de zomervakantie toen zij van groep 6 naar groep 7 ging, zij was toen 10 jaar. De laatste keer was in de zomervakantie toen zij van groep 7 naar groep 8 ging. Daarvoor gebeurde het kietelen ook wel, maar toen vond zij het nog leuk, toen had ze ook nog geen borsten. ‘s Ochtends moest ze bij opa en oma in bed. Als oma erbij was kietelde opa alleen op de buik en stopte ook als zij dat zei.
Waardering van het bewijs
De bij de politie afgelegde verklaringen van de drie kleindochters komen, ook in details,
overeen met hetgeen zij blijkens de aangiften aan hun ouders hebben verteld. Ook onderling
vertonen hun verhalen gelijkenissen. Verdachte begon op een relatief ‘onschuldige’ plek te
strelen of kietelen om vervolgens zijn hand langzaam richting borsten te bewegen. Zowel
[slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] vertellen over de blik die verdachte op zo’n moment in zijn ogen kreeg: verlekkerd.
Beiden zeggen dat verdachte steeds weer excuses maakte en zei dat het niet had
mogen gebeuren. Datzelfde wordt verklaard door [4e kleindochter] (welke aangifte niet in de tenlastelegging is opgenomen). Ook zij verklaart dat zij bij opa en oma ging logeren en dat opa haar voortdurend aanraakte en daar dan later excuses voor maakte.
Volgens haar moeder, [moeder 4e kleindochter] , heeft [4e kleindochter] ook iets gezegd over de blik in de ogen van verdachte: hij bekeek haar als vrouw."
Het hof overweegt voorts:
Tijdens een informatiegesprek over de zedenzaak heeft de moeder van [slachtoffer 3] op de vraag wat haar schoonouders (het hof: verdachte en zijn vrouw) precies hebben verteld op goede vrijdag toen zij bij haar waren verklaard:
Mijn schoonmoeder had een briefje geschreven en had dit bij haar. Er stond op: “Er is iets ergs gebeurd”. Mijn schoonmoeder las het briefje voor. Ze vertelde onder
andere dat de vakantie met [slachtoffer 1] niet goed was gegaan. [slachtoffer 1] had erg aan opa gehangen en getrokken. Ook vertelde mijn schoonmoeder het verhaal over het kantoortje bij computer. Mijn schoonvader zei toen: “Ik zat [slachtoffer 1] te kriebelen, en ging met mijn handen over haar schouders. Ik raakte hierbij per ongeluk haar borsten aan. Maar dat kwam doordat [slachtoffer 1] naar achteren ging. Daarna probeerde ik dit nog een keer omdat ik wilde weten of [slachtoffer 1] dit fijn vond”.
Vervolgens probeerde ze zijn verhaal een beetje te nuanceren en [slachtoffer 1] de schuld in de schoenen te schuiven.
Vervolgens zei mijn schoonvader: “Ik kan beter alles maar bekennen”.
Door de verdediging is betoogd dat de verklaringen die verdachte heeft afgelegd niet voor het bewijs mogen worden meegenomen omdat verdachte ten tijde van het verhoor door de politie onder invloed van medicijnen verkeerde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte heeft bij de politie gedetailleerd verklaard over de relatie en omgang met aangeefsters en heeft de beschuldigingen van aangeefsters ontkend. Verdachte heeft daarnaast gedetailleerd verklaard over bepaalde handelingen die hij wel bij aangeefsters zou hebben verricht en met betrekking tot deze handelingen heeft verdachte steeds duidelijk aangegeven dat die zeker niet ontuchtig bedoeld waren. Noch uit de inhoud van de verklaringen van verdachte, noch uit de overige stukken van het dossier heeft het hof de overtuiging bekomen dat verdachte ten tijde van zijn verhoor door de politie onder zodanige invloed van medicijnen verkeerde dat de verklaringen niet voor het bewijs van het tenlastegelegde kunnen worden gebruikt. Het verweer wordt verworpen.
Gelet op de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen is het hof niet gebleken dat de door de [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] afgelegde verklaringen niet betrouwbaar of niet in overeenstemming met de waarheid zouden zijn. De door de slachtoffers afgelegde verklaringen over de handelingen die de verdachte met hen heeft uitgevoerd, komen in essentie met elkaar overeen en versterken elkaar. Daarnaast worden de aangiften ook ondersteund door de verklaringen van de ouders van de aangeefsters. De ouders verklaren, naast hetgeen zij hebben gehoord van de slachtoffers, ook over de veranderingen in het gedrag van de aangeefsters en over hetgeen zij van verdachte en zijn echtgenote hebben gehoord.
Concluderend acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de handelingen als ten laste gelegd heeft gepleegd. Anders dan verdachte stelt, acht het hof de door verdachte gepleegde handelingen verder gaan dan het slechts ‘stoeien en plezier maken’ met zijn kleindochters waarbij geen seksuele grenzen zouden zijn overschreden. De bewezenverklaarde handelingen gaan wel degelijk verder dan dergelijke onschuldige handelingen en zijn als ontuchtig aan te merken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1.

hij (op
meerderetijdstippen
in ofomstreeks de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 te [plaats] ,
in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag] 2000, die toen de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig zoenen/kussen op de mond en/of in de nek en
/ofhet betasten van de borsten van die [slachtoffer 1] , terwijl die [slachtoffer 1] aan de zorg en
/ofwaakzaamheid van verdachte was toevertrouwd;

2.

hij (op
meerderetijdstippen) in
of omstreeksde periode van 1 januari 2007 tot en met [geboortedag] 2013 te [plaats] ,
in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag] 2000, die toen de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk ontuchtig zoenen op de mond en
/ofbetasten van de borsten van die [slachtoffer 2] , terwijl die [slachtoffer 2] aan de zorg en
/ofwaakzaamheid van verdachte was toevertrouwd;

3.3.

hij (op
meerderetijdstippen) in
of omstreeksde periode van [geboortedag] 2013 tot en met 1 september 2014 te [plaats] ,
in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag] 2003, die toen de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig betasten van de borsten van die [slachtoffer 3] , terwijl die [slachtoffer 3] aan de zorg en
/ofwaakzaamheid van verdachte was toevertrouwd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde levert op telkens:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal is van oordeel dat anders dan door de rechtbank is gedaan, aan verdachte een voor hem voelbare straf dient te worden opgelegd.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit om, indien het hof het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen acht, aan verdachte een straf op te leggen overeenkomstig het vonnis van de rechtbank.
Overweging hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn minderjarige kleindochters. Verdachte heeft hierdoor op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden en een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, mogelijk doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Uit een toelichting van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , hun ouders en de ouders van [slachtoffer 3] ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van deze feiten daadwerkelijk ernstige gevolgen hebben ondervonden en ook thans nog ondervinden. De feiten hebben voorts grote impact gehad op de familie.
Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en heeft zijn eigen bevrediging vooropgesteld. Het hof neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij het vertrouwen dat een kleindochter in haar opa heeft en ook moet kunnen hebben op die manier heeft geschaad.
Het hof houdt bij de strafmaat rekening met het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest, maar vindt de bewezen verklaarde feiten wel van een zodanig ernst dat het hof van oordeel is dat, anders dan de rechtbank, de feiten niet kunnen worden afgedaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Met name gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, maar ook gelet op de houding van verdachte ter zitting van het hof, is het hof van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, is oplegging van een dergelijke combinatie van (voorwaardelijke) straffen niet in strijd met het bepaalde in artikel 22b Sr.
Anders dan door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd acht het hof, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat verdachte op geen enkele wijze meer contact heeft of zoekt met zijn kleinkinderen, oplegging van de bijzondere voorwaarde van contactverbod niet noodzakelijk.
Vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] )
De benadeelde partijen hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, bestaande uit een bedrag van € 3.500,= aan immateriële schade. Daarnaast wordt door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gezamenlijk een bedrag van
€ 701,34 aan reis-, parkeer- en belkosten gevorderd.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep voor [slachtoffer 2] toegewezen tot een bedrag van
€ 1.701,34 en voor [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 1.000,=. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van hun oorspronkelijke vordering met daarbij een verhoging van de in hoger beroep gezamenlijk gemaakte reiskosten van
€ 864,20 en € 76,56 ten behoeve van ‘medische behandelingen’ respectievelijk de behandeling van de strafzaak in hoger beroep.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.580,92, bestaande uit € 1.080,92 aan materiële schade en € 3.500,= aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.160,92. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering met daarbij een verhoging van de in hoger beroep gemaakte reiskosten (€ 50,46) en de kosten voor de behandeling bij Compassie (€ 1560,=), een christelijke praktijk voor psychosociale hulpverlening.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van de benadeelde partijen dienen te worden toegewezen. Daarbij dient de gezamenlijke vordering van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van € 701,34 tussen hen te worden gedeeld.
De vorderingen dienen voorts te worden verhoogd met de in hoger beroep gemaakte kosten die zien op de behandeling van de strafzaak in hoger beroep.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich inhoudelijk niet uitgelaten over de vorderingen maar slechts betoogd dat indien het hof toekomt aan toewijzing van de vorderingen dit dient te geschieden overeenkomstig het door de rechtbank ingenomen standpunt.
Overwegingen hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte schade hebben geleden tot na te melden bedragen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vorderingen tot die bedragen zullen worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade is het hof, gelet op de toewijzing in gelijksoortige zaken, van oordeel dat een bedrag van € 1.000,= per slachtoffer dient te worden toegewezen.
Voor het meer gevorderde kunnen zij niet worden ontvangen en kunnen zij hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gezamenlijk in eerste aanleg gevorderde materiële schade van € 701,34 en in hoger beroep gezamenlijke gevorderde schade van € 76,56 (reiskosten ten behoeve van de behandeling van de strafzaak in hoger beroep) zal tussen hen gelijkelijk worden verdeeld, zodat aan elk een bedrag van (€ 701,34 + € 76,56) / 2 =)
€ 388,95 aan materiële schade zal worden toegewezen. De reiskosten voor de na de uitspraak van de rechtbank ondergane ‘medische behandelingen’ kunnen in hoger beroep niet aanvullend gevorderd worden, zodat de benadeelde partij in dit gedeelte van de vordering niet ontvankelijk is en dit slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De door [slachtoffer 3] in eerste aanleg gevorderde materiële schade van € 1080,92 komt voor toewijzing in aanmerking alsmede de ten behoeve van de behandeling van de strafzaak in hoger beroep gemaakte reiskosten van € 50,46.
De kosten voor de na de uitspraak van de rechtbank ondergane behandeling bij Compassie kunnen in hoger beroep niet aanvullend gevorderd worden, zodat de benadeelde partij in dit gedeelte van de vordering niet ontvankelijk is en deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 36f, 57, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
117 (honderdzeventien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 dagen (vijftig) hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.388,95 (duizend driehonderdachtentachtig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 388,95 (driehonderdachtentachtig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade voor zover reeds bij de rechtbank gevorderd, op 29 juni 2016, en voor wat betreft de in hoger beroep gevorderde aanvullende reiskosten op 7 februari 2018.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.388,95 (duizend driehonderdachtentachtig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 388,95 (driehonderdachtentachtig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade voor zover reeds bij de rechtbank gevorderd, op 29 juni 2016, en voor wat betreft de in hoger beroep gevorderde aanvullende reiskosten op 7 februari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.388,95 (duizend driehonderdachtentachtig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 388,95 (driehonderdachtentachtig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade en van de immateriële schade, voor zover reeds bij de rechtbank gevorderd, op 29 juni 2016, en voor wat betreft de in hoger beroep gevorderde aanvullende reiskosten op 7 februari 2018.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.388,95 (duizend driehonderdachtentachtig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 388,95 (driehonderdachtentachtig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade en van de immateriële schade, voor zover reeds bij de rechtbank gevorderd, op 29 juni 2016, en voor wat betreft de in hoger beroep gevorderde aanvullende reiskosten op 7 februari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.131,38 (tweeduizend eenhonderd eenendertig euro en achtendertig cent) bestaande uit € 1.131,38 (duizend eenhonderd eenendertig euro en achtendertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële, voor zover reeds gevorderd in eerste aanleg, en voor de immateriële schade op 29 juni 2016, en voor de in hoger beroep gevorderde aanvullende reiskosten op 7 februari 2018.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.131,38 (tweeduizend eenhonderd eenendertig euro en achtendertig cent) bestaande uit € 1.131,38 (duizend eenhonderd eenendertig euro en achtendertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
31 (eenendertig) dagen hechtenis,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële, voor zover reeds gevorderd in eerste aanleg, en voor de immateriële schade op 29 juni 2016, en voor de in hoger beroep gevorderde aanvullende reiskosten op 7 februari 2018.
Aldus gewezen door
mr. J.W. Rijkers, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. M. Keppels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.W. Jansink, griffier,
en op 21 februari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 21 februari 2018.
Tegenwoordig:
mr. E.A.K.G. Ruys, voorzitter,
mr. M. van Leent, advocaat-generaal,
H. de Graaf, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De veroordeelde

[zoon verdachte 1] ,

geboren te [plaats] op [geboortedag] 1943,
wonende te [woonplaats] ,
is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.