ECLI:NL:GHARL:2018:1638

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
21-000914-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en de gevolgen daarvan in het strafrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van verkrachting, gepleegd op 4 september 2014. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte opnieuw wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden.

De zaak kwam aan het licht na een melding van het slachtoffer, die verklaarde dat zij door de verdachte was gedwongen tot seksuele handelingen. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als betrouwbaar beoordeeld. De verdachte heeft erkend dat hij seks heeft gehad met het slachtoffer, maar stelde dat dit met wederzijds goedvinden was. Het hof heeft echter geconcludeerd dat er sprake was van dwang en dat de verdachte het slachtoffer heeft verkracht.

De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste van € 3.517,68, werd door het hof toegewezen. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om de wettelijke rente over de schadevergoeding te betalen. De uitspraak benadrukt de ernst van verkrachting en de impact daarvan op het slachtoffer, evenals de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000914-16
Uitspraak d.d.: 21 februari 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 5 februari 2016 met parketnummer 05-860020-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 3.517,68 met daarbij de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.A. Schadd, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof doet daarom opnieuw recht.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 04 september 2014 te [plaats 1] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het brengen van zijn penis in haar vagina, welk geweld of andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of andere feitelijkheid hierin heeft/hebben bestaan
dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer] op een bed heeft getrokken en/of
geduwd en/of
voorbij is gegaan aan de verbale en fysieke uitingen van die [slachtoffer] dat zij het niet wilde en/of
de broek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken en/of
de benen van die [slachtoffer] heeft vast gepakt en/of
tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "als je niet mee werkt, dan zorg ik dat je in duizenden euro schuld komt" en/of
"Je kan beter meewerken. Het is maar 10 minuten", in elk geval (telkens) woorden van gelijke aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal kan zich vinden in de bewijsoverweging als opgenomen in het vonnis van de rechtbank en acht het feit wettig en overtuigend te bewijzen.
Standpunt verdediging
De raadsman stelt zicht op het standpunt dat, gelet op feiten en omstandigheden als in de pleitnota, omschreven, niet bewezen kan worden dat de verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seks, laat staan dat dit overtuigend, buiten redelijke twijfel, kan worden vastgesteld. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij seks heeft gehad met aangeefster, maar stelt dat aangeefster daarmee heeft ingestemd. Er was geen sprake van dwang. De raadsman is van mening dat er getwijfeld kan worden aan de juistheid van de verklaringen van aangeefster waardoor niet bewezen kan worden dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seks.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt hiertoe in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij op 4 september 2014 geslachtsgemeenschap heeft gehad met [slachtoffer] in haar woning.
[slachtoffer] heeft hierover verklaard dat verdachte op 4 september 2014 om 4.30 uur à 5.00 uur ’s nachts voor haar deur stond. Ze werd eerst vijf keer door hem gebeld, maar ze nam niet op. Vijf à tien minuten later stond verdachte voor de deur. Verdachte bleef bellen aan de deurbel en uiteindelijk heeft zij hem in haar woning gelaten. Eenmaal in de woning wilde verdachte bij aangeefster slapen, maar dat wilde zij niet. Aangeefster heeft een paar keer gezegd dat hij moest gaan, maar verdachte zei dat hij bij aangeefster wilde slapen. Aangeefster heeft gezegd dat hij in de logeerkamer kon slapen. Verdachte zei dat hij op de bank ging slapen en aangeefster ging met haar kleren aan terug in haar bed met de deur dicht. Na vijf minuten kwam verdachte in haar slaapkamer en zei hij “ik wil bij jou slapen, maakt toch niet uit”. Aangeefster zei dat ze het niet wilde. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte toen in haar bed kwam liggen en dat zij eruit wilde. Verdachte trok aangeefster terug in bed en zei “kom hier slapen”. Aangeefster zei nog “ik wil het niet, ga jij maar op mijn bed slapen dan ga ik wel op de bank” en zij wilde meerdere keren weglopen. Nadat aangeefster drie keer geprobeerd had weg te komen, ging verdachte voor aangeefster zitten en trok hij haar broek naar beneden. Aangeefster wilde het niet en zette zich af. Maar het hielp niet. Verdachte hield haar benen vast. Aangeefster heeft verklaard dat zij een paar keer duidelijk op een harde toon heeft gezegd dat zij het niet wilde. Toen zei verdachte: “als je niet mee werkt, dan zorg ik dat je in duizenden euro schuld komt”. Toen schrok aangeefster heel erg. Toen heeft verdachte haar broek naar beneden getrokken en begon hij gewoon. Aangeefster heeft verklaard dat zij heeft geprobeerd haar been over hem heen te doen om weg te komen, maar dat lukte niet. Verdachte zei “je kan beter meewerken, het is maar tien minuten”. Dat deed aangeefster niet en ze was heel erg boos. Aangeefster heeft op een boze toon tegen verdachte gezegd dat ze niet wilde dat hij in haar klaar zou komen en toen is verdachte over haar been klaargekomen. Hij is met zijn piemel in haar geweest. Aangeefster had aan verdachte gevraagd of hij een papiertje kon pakken en dat gaf hij aan haar, een wc papiertje. Daarmee heeft aangeefster haar been schoongemaakt waarna zij het papiertje heeft weggegooid. Verdachte ging slapen in de logeerkamer, aangeefster ging douchen. Het was toen 06.00 uur. Aangeefster heeft toen haar ex-vriend, [getuige] , geappt. Ze wilde met hem praten.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat [slachtoffer] hem die ochtend al gebeld had om 6.00 uur en dat dit niet normaal is. De getuige had deze oproep niet opgenomen en zag dat later. Hij merkte dat er iets aan de hand was met [slachtoffer] en ze zei het ook. [slachtoffer] wilde iets vertellen aan hem maar kon het niet, aldus de getuige. De getuige dacht dat het iets te maken had met de telefoons en toen zei [slachtoffer] dat ze verkracht was maar ze durfde niet te zeggen door wie. Dit was allemaal via de app gegaan. De getuige reed meteen naar haar toe. [slachtoffer] was helemaal overstuur. De getuige herkende haar niet. [slachtoffer] heeft aan de getuige verteld dat verdachte had gezegd dat hij geen slaapplek had en haar kon afhelpen van de telefoons. [slachtoffer] wilde gewoon gaan slapen. Verdachte is eerst in het logeerbed gaan liggen en later kwam hij bij haar liggen. [slachtoffer] zei tegen de getuige dat ze had gezegd dat verdachte weg moest gaan maar het is toch gebeurd. Daar is [slachtoffer] niet over in detail gegaan. Wat [slachtoffer] wel zei, kwam erop neer dat ze echt niet wilde en dat hij daarna ook wegging en dat [slachtoffer] nog geprobeerd had om de getuige te bereiken. De getuige heeft verklaard dat hij [slachtoffer] echt goed kent en dat hij weet dat ze nooit bang is maar [slachtoffer] was toen echt bang. [slachtoffer] was ook bang dat haar iets zou overkomen. De getuige heeft verklaard dat hij haar echt moest kalmeren.
Het hof heeft geen twijfel aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaring van aangeefster, nu deze wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige] . De getuige bevestigt immers dat aangeefster in de vroege ochtend van 4 september 2014 – zeer kort na het voorval met verdachte – contact met hem zocht. Hij verklaart over het door aangeefster vertoonde gedrag dat hij heeft waargenomen. Aangeefster was overstuur en bang, zo verklaart de getuige.
Bij dit alles neemt het hof tevens in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting desgevraagd heeft gezegd niet te weten waarom hij zich midden in de nacht door een vriend voor de woning van [slachtoffer] in [plaats 1] liet afzetten, terwijl verdachte in [plaats 2] woonde en naar zijn zeggen ook naar zijn eigen woning onderweg was, terwijl hij op dat moment niet wist of die [slachtoffer] wel thuis was.
Gelet op de hierboven opgenomen bewijsmiddelen en overwegingen hecht het hof geen geloof aan de verklaring van verdachte dat de geslachtsgemeenschap met wederzijds goedvinden heeft plaatsgevonden. Het hof acht dan ook bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft verkracht.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks04 september 2014 te [plaats 1] door geweld of een andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van
een of meerhandelingen die bestonden uit
of mede bestonden uithet seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het brengen van zijn penis in haar vagina, welk geweld of andere feitelijkheid
en/of welke bedreiging met geweld of andere feitelijkheidhierin
heeft/hebben bestaan
dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer] op een bed heeft
getrokken en/of
geduwd en
/of
voorbij is gegaan aan de verbale en fysieke uitingen van die [slachtoffer] dat zij het niet wilde en/
of
de broek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken en
/of
de benen van die [slachtoffer] heeft vast gepakt en
/of
tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "als je niet mee werkt, dan zorg ik dat je in duizenden euro schuld komt" en
/of
"Je kan beter meewerken. Het is maar 10 minuten", in elk geval (telkens) woorden van gelijke aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorarrest doorgebracht.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich, indien het hof het feit wettig en overtuigend bewezen acht, gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting. Dit is een ernstig feit, waardoor de verdachte op zeer grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de belangen van het slachtoffer ondergeschikt heeft gemaakt aan de bevrediging van zijn seksuele behoeften. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een verkrachting nog jarenlang last kunnen hebben van de psychische gevolgen daarvan.
Het hof rekent het de verdachte tevens zwaar aan dat de verkrachting plaats vond in de woning van het slachtoffer, een plaats waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen, en het feit dat verdachte misbruik heeft gemaakt van een kwetsbare positie van aangeefster, voor het ontstaan waarvan hijzelf medeverantwoordelijk was.
Gelet op het voorgaande is het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur passend en geboden. Het hof zoekt bij de hoogte van de op te leggen straf aansluiting bij de oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. In de oriëntatiepunten is bij verkrachting als uitgangspunt opgenomen een gevangenisstraf van 24 maanden onvoorwaardelijk. Oriëntatiepunten vormen een vertrekpunt van denken over de op te leggen straf, waarbij rekening kan gehouden met strafvermeerderende- of/of strafverminderende factoren welke de hoogte van de op te leggen straf kunnen beïnvloeden.
Het hof is noch uit het dossier, noch uit het verhandelde ter terechtzitting gebleken van omstandigheden die zouden moeten leiden tot het naar beneden bijstellen van genoemd uitgangspunt. Evenmin vindt het hof hierin aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Het hof zal daarom - anders dan de rechtbank - verdachte veroordelen tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.517,68. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft in hoger beroep aangegeven de vordering te handhaven.
De vordering is, behoudens afwijzing bij vrijspraak, door de verdediging niet inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte materiele schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.017,68. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Daarnaast acht het hof de toewijzing van de gevorderde immateriële schade van € 2.500,= redelijk en billijk, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de gevolgen voor aangeefster en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen, zodat ook deze schade zal worden toegewezen. Daarbij overweegt het hof dat met de aard van de bewezenverklaarde gedraging – die een grove schending oplevert van de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij – is gegeven dat deze ‘op andere wijze’ in haar persoon is aangetast, zoals bedoeld in art. 6:106, eerste lid onder b van het Burgerlijk Wetboek.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Over de vordering en het op te leggen maatregelbedrag is verdachte ook de wettelijke rente verschuldigd. Bij de toewijzing daarvan zal het hof steeds de datum waarop de desbetreffende schade is geleden tot uitgangspunt nemen, behalve bij schadeposten die gedurende een periode zijn geleden. Ten aanzien van die posten zal als ingangsdatum een – waar nodig: geschatte – datum gelegen in (ongeveer) het midden van die periode worden gehanteerd. In concreto komt dit neer op toewijzing van de wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding (€ 2.500,=) met ingang van 4 september 2014, over de reis- en telefoonkosten (in totaal 37,58) met ingang van 1 juli 2015 en over de kosten van coaching (€ 980,10) met ingang van 1 maart 2016.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.517,68 (drieduizend vijfhonderdzeventien euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 1.017,68 (duizend zeventien euro en achtenzestig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf:
- 4 september 2014 over een bedrag van € 2.500,=,
- 1 juli 2015 over een bedrag van 37,58 en
- 1 maart 2016 over een bedrag van € 980,10,
steeds tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.517,68 (drieduizend vijfhonderdzeventien euro en achtenzestig cent) bestaande uit
€ 1.017,68 (duizend zeventien euro en achtenzestig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf:
- 4 september 2014 over een bedrag van € 2.500,=,
- 1 juli 2015 over een bedrag van 37,58 en
- 1 maart 2016 over een bedrag van € 980,10,
steeds tot aan de dag der voldoening,
met dien verstande dat de toepassing van de hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door
mr. C.M.E. Lagarde, voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. J.W. Rijkers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.W. Jansink, griffier,
en op 21 februari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 21 februari 2018.
Tegenwoordig:
mr. E.A.K.G. Ruys, voorzitter,
mr. M. van Leent, advocaat-generaal,
H. de Graaf, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De veroordeelde,

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [woonplaats] ,
is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.