ECLI:NL:GHARL:2018:1580

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
21-002042-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan criminele organisatie en valsheid in geschrift met betrekking tot accijnsgoederen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was betrokken bij een criminele organisatie die onveraccijnsde sigaretten smokkelde. Hij werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een onvoorwaardelijke taakstraf van 150 uur. De zaak kwam voort uit een eerdere veroordeling van de rechtbank, waarbij de verdachte op 4 april 2017 was vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte heeft samen met anderen een besloten vennootschap opgericht met als doel om accijnsgoederen buiten het zicht van de opsporing te verhandelen. Het hof oordeelde dat de verdachte wist dat de vennootschap niet voor legale doeleinden werd gebruikt en dat hij een belangrijke rol speelde in de organisatie. De verdachte werd vrijgesproken van enkele andere tenlasteleggingen, omdat het hof niet overtuigd was van zijn betrokkenheid bij die feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van deelname aan een criminele organisatie en de gevolgen daarvan voor de openbare orde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002042-17
Uitspraak d.d.: 21 februari 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 4 april 2017 met parketnummer 16-994261-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1964] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. D. Fontein, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep van het onder 2 en 5 ten laste gelegde vrijgesproken. Hoger beroep tegen deze vrijspraak staat niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep verklaren.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en tot een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover thans nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
1 primair:
hij, op of omstreeks 31 oktober 2013, te Baarn en/of te Wolvega
(gemeente Weststellingwerf ), althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
opzettelijk accijnsgoederen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de accijns,
te weten (ongeveer) 4.157.600 sigaretten, in elk geval een handelshoeveelheid sigaretten, voorhanden heeft gehad, zonder dat die accijnsgoederen overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing betrokken waren;
1 subsidiair:
[bedrijf] B.V., op of omstreeks 31 oktober 2013, te Baarn en/of te Wolvega (gemeente Weststellingwerf ), althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk accijnsgoederen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de accijns,
te weten (ongeveer) 4.157.600 sigaretten, in elk geval een handelshoeveelheid sigaretten, voorhanden heeft gehad, zonder dat die accijnsgoederen overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing betrokken waren,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al dan
niet in vereniging met een ander of anderen, (telkens) opdracht heeft gegeven,
dan wel aan welk(e) bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan niet tezamen met een ander of anderen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
3:
hij op of omstreeks 28 augustus 2013, te Baarn en/of te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
in een notariële akte van oprichting, zijnde een authentieke akte,
op 28 augustus 2013 te 's-Gravenhage verleden door notaris [notaris] , notaris te standplaats 's-Gravenhage, - zakelijk omschreven - (opzettelijk)
een valse opgave heeft doen opnemen, immers dat [medeverdachte 1] bestuurder en/of oprichter en/of enig aandeelhouder was van [bedrijf] B.V.,
terwijl dit in werkelijkheid [verdachte] was, en/of dat de vennootschap na oprichting zou worden gebruikt voor deelname aan het economisch verkeer, terwijl [bedrijf] B.V. feitelijk was opgericht om handelingen buiten het zicht van de opsporing uit te kunnen voeren, en/of dat het doel van de vennootschap
bestond uit de exploitatie van een handelsonderneming met name (doch niet uitsluitend) op het gebied van haardhout en overige houtproducten,
terwijl verdachte (en zijn mededader(s)) wist(en) dat deze vennootschap bedoeld was voor schijnhandelingen en niet daadwerkelijk aan het economisch verkeer deel zou gaan nemen, althans dat de vennootschap feitelijk een ander doel voor ogen had,
zulks met het oogmerk om die akte of een afschrift daarvan te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware die opgave in overeenstemming met de waarheid;
4:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 oktober 2013, te Baarn en/of te 's-Gravenhage en/of te Wolvega (gemeente Weststellingwerf),
althans in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, die onder andere werd gevormd door hem, verdachte, en/of door [medeverdachte 1] en/of [bedrijf] B.V. en/of één of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het voorhanden hebben van (een) accijnsgoed(eren) dat/die niet overeenkomstig
de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing is/zijn betrokken, en/of
- het valselijk opmaken of vervalsen van geschriften (CMR vrachtbrieven en/of een
notariële akte), en/of
- het witwassen van contant(e) geld(en) en/of een auto, en/of
- het telen en/of aanwezig van hennep/henneptoppen/hennepplanten;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde overweegt het hof dat noch op basis van het dossier noch op basis van de verklaringen van verdachte in het latere onderzoek noch op het overige dat tijdens het onderzoek ter terechtzitting aan de orde is geweest, kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap heeft gehad van het onderhavige transport of op enig moment beschikkingsmacht heeft gehad over de betreffende partij sigaretten, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde overweegt het hof dat uit de aanwezige bewijsmiddelen niet kan volgen dat verdachte degene is geweest die feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, zodat verdachte hiervan eveneens moet worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 4 ten laste gelegde.

De verdediging heeft betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte lid of deelnemer is geweest van de vermeende criminele organisatie. Het enkel verrichten van hand- en spandiensten zonder de wetenschap dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven zou geen deelneming opleveren. Voorts heeft de verdediging aangegeven dat er geen sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband.
Het hof stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in de gedragingen, dan wel die gedragingen ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat verdachte heeft verklaard dat hij door een derde is benaderd met de vraag of hij iemand kende die een rechtspersoon kon oprichten. Verdachte heft daarop de medeverdachte [medeverdachte 1] benaderd om de rechtspersoon [bedrijf] B.V. op te richten. Zowel verdachte als [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij wisten dat de rechtspersoon moest worden opgericht om bepaalde activiteiten buiten het oog van de opsporingsinstanties te houden.
Daarnaast heeft verdachte een aandeel gehad in de betalingen die door [bedrijf] B.V. moesten worden verricht. Verdachte heeft verklaard dat hij de TAN-codes van de rekening van [bedrijf] kreeg van de medeverdachte [medeverdachte 1] en deze doorgaf aan medeverdachte [medeverdachte 2] .
He hof overweegt dat de betalingen waarin verdachte een aandeel had geen betrekking hadden op legale handel. Er was ook geen enkele indicatie aanwezig dat er op dat moment sprake was van enige legale handel. Verdachte was een belangrijke schakel binnen het verrichten van de betalingen, immers zonder TAN-code kan de betaling niet worden verricht.
Uit het dossier blijk dat er meer transporten van sigaretten hebben plaatsgevonden dan enkel het transport waar de tenlastelegging op is gebaseerd, waardoor er in onderhavige zaak geen sprake is van een eenmalige samenwerking. Gelet op de rol van verdachte in combinatie met de rol van de medeverdachten is er sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen verdachte en zijn medeverdachten.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat verdachte heeft behoord tot een op het smokkelen van sigaretten gericht samenwerkingsverband en dat hij daarnaast ook de gedragingen heeft ondersteund die verband hielden met de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk.
Daarom is bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Daarmee komt het hof tot een bewezen- verklaring van het ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen en waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
3:
hij op
of omstreeks28 augustus 2013
, te Baarn en/of te 's-Gravenhage, althansin Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
althans alleen,
in een notariële akte van oprichting, zijnde een authentieke akte,
op 28 augustus 2013 te 's-Gravenhage verleden door een notaris
[notaris] , notariste standplaats 's-Gravenhage, - zakelijk omschreven -
(opzettelijk
)
een valse opgave heeft doen opnemen, immers dat
[medeverdachte 1] bestuurder en/of oprichter en/of enig aandeelhouder was van [bedrijf] B.V.,
terwijl dit in werkelijkheid [verdachte] was, en/of dat de vennootschap na oprichting zou worden gebruikt voor deelname aan het economisch verkeer, terwijl [bedrijf] B.V. feitelijk was opgericht om handelingen buiten het zicht van de opsporing uit te kunnen voeren, en/of dat het doel van de vennootschap
bestond uit de exploitatie van een handelsonderneming met name (doch niet uitsluitend) op het gebied van haardhout en overige houtproducten,
terwijl verdachte
(en zijn mededader
(s))wist
(en
)dat deze vennootschap bedoeld was voor schijnhandelingen
en niet daadwerkelijk aan het economisch verkeer deel zou gaan nemen,althans dat de vennootschap feitelijk een ander doel voor ogen had,
zulks met het oogmerk om die akte of een afschrift daarvan te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware die opgave in overeenstemming met de waarheid;
4:
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2013 tot en met 30 oktober 2013, te Baarn en
/ofte 's-Gravenhage en
/ofte Wolvega (gemeente Weststellingwerf),
althans in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, die onder andere werd gevormd door hem, verdachte, en/of door [medeverdachte 1] en/of [bedrijf] B.V. en/of
één of meeranderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het voorhanden hebben van
(een)accijnsgoed
(eren
) dat/die niet overeenkomstig
de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing
is/zijn betrokken, en/of
- het valselijk opmaken of vervalsen van een geschrift
en(
CMR vrachtbrieven en/of
een notariële akte).
en/of
- het witwassen van contant(e) geld(en) en/of een auto, en/of
- het telen en/of aanwezig van hennep/henneptoppen/hennepplanten;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van in een authentieke akte een valse opgave doen opnemen aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken, met het oogmerk om die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware zijn opgave in overeenstemming met de waarheid.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte in een notariële akte gegevens op laten nemen waarvan zij wisten dat die niet op waarheid berustten. Hierdoor hebben zij het vertrouwen dat burgers in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften, zoals juist een notariële akte, moeten kunnen stellen, geschaad. Door zo te handelen hebben verdachte en zijn medeverdachte de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast en hebben zij de mogelijkheid geaccepteerd dat andere deelnemers aan het financieel en economisch verkeer schade zouden kunnen leiden.
Voorts heeft verdachte deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had het transporteren en voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten. Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt niet alleen bepaald door de organisatiegraad en het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde maar ook door de aard van de misdrijven die worden beoogd, alsmede de ondersteunende rol die verdachte hierbij heeft gehad.
Het hof houdt rekening met het feit dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. De redelijke termijn vangt aan met de eerste handeling waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat het openbaar ministerie tegen hem een strafvervolging zou instellen, in dit geval het moment dat verdachte werd aangehouden op 31 oktober 2013. De rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht heeft op 4 april 2017 vonnis gewezen. Het hof constateert dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden met één jaar en vijf maanden.
Verdachte heeft tegen het vonnis van de rechtbank op 4 april 2017 hoger beroep ingesteld. Het dossier is op 25 april 2017 bij het hof binnengekomen. Het hof zal op 21 februari 2018 arrest wijzen. Ondanks de voortvarende behandeling van de zaak door het hof is de redelijke termijn voor de gehele procedure met ongeveer vier maanden overschreden.
Het hof is van oordeel dat in beginsel, gelet op de ernst van de feiten, het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, de ouderdom van de feiten en het feit dat verdachte door het hof van het onder 1 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, acht het hof het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet (meer) passend. Het hof zal verdachte daarom een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf opleggen, waarbij de voorwaardelijke gevangenisstraf verdachte dient te weerhouden van het opnieuw plegen van strafbare feiten.
Beslag
Het onder 4 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24, 33, 33a, 47, 57, 63, 140 en 227 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 en 5 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Het saldo van een rekening bij de ING-Bank, rekeningnummer [rekeningnummer] te weten € 119,51 en eventueel daarop ontvangen rente.
Gelast de
teruggaveaan rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een personenauto, merk Audi, type A5 Cabriolet, kenteken [kenteken] .
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag, groot € 3.940,-.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. A. van Maanen en mr. P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier,
en op 21 februari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.