In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn dochter [de minderjarige1]. De vader en de moeder hebben een relatie gehad en zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1], die in juni 2011 onder toezicht is gesteld. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in 2016 verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen, wat door de rechtbank is toegewezen. De vader heeft in hoger beroep verzocht deze beslissing te vernietigen, maar het hof heeft geoordeeld dat de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing van [de minderjarige1] bij de vader is verstreken. Het hof heeft daarbij de ontwikkeling van het kind en de noodzaak van continuïteit in de opvoedingssituatie zwaar laten wegen. De vader heeft in het verleden niet altijd zijn verantwoordelijkheden kunnen dragen, wat heeft geleid tot zorgen over de opvoedcapaciteiten. De Raad en de GI hebben bevestigd dat de vader niet in staat is om de zorg voor [de minderjarige1] op zich te nemen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat. De vader blijft echter recht houden op informatie over de ontwikkeling van zijn dochter en kan contact met haar hebben, voor zover haar belang dit toelaat.